|2|

Ik dwaal rond, en ik zweer je dat ik hier, bij deze rots, 2 keer eerder gestaan heb. Radeloos laat ik me tegen een boom zakken. Aan de zon af te lezen is het laat in de middag, en tijd voor onze fesaw, het middag eten. Dan eten we een zure groene vrucht met zoete bessen. Maar aangezien hier geen bessen of vruchten groeien in dit gebied, en mijn maag wél rommelt, haal ik een plat brood uit mijn rugzak. Ik breek er een stuk van af, en eet die langzaam op. Ik maak me daarna weer gereed om verder te lopen. Als de zon laag aan de hemel staat, en ik bij een meer met een zandstrand aankom, zoek ik een plek uit om in te slapen. Mijn blik vestigt zich op een boom, met een brede tak die oo ongeveer drie meter hoogte hangt. Met behulp van wat takken en andere uitstulpsels lukt het me om op de tak te komen. Ik hang mijn rugzak aan een tak naast me, en vis er een deken uit. Als ik ga liggen zie ik dat ik precies op de tak pas. Met een touw zorg ik dat ik vast om de boom zit. Ik wikkel de deken om me heen, en sluit mijn ogen. Ik val wonderbaarlijk genoeg snel in slaap, en niet uit de boom. Mijn speer laat ik in mijn tas zitten.