All we know is falling...

De gangen waren gehuld in duister en vragen, zacht fluisterend in m’n oren. Met gevoelige handen streek ik langs de muren, probeerde een verschil in niveaus te zien, scheuren in de muur die me de weg zouden wijzen.
Ik voelde m’n stok prikken in m’n jaszak, zwaar en lomp... te koppig om hem te hanteren.
Ik bereikte de deur, na wat uren leek te zijn.
De regen hield een ritme op dat perfect m’n hartslag volgde. Een zachte ademhaling weerklonk ergens verderop in de ruimte. Ik probeerde sterren te zoeken, een maan die als spot de scene zou kunnen verlichten voor me.
Ik haalde diep adem, duwde m’n schouders recht en tuurde door het donker.
Ik probeerde met alles wat ik had hem te onderschijden in het oneindige duister.

Hij opende langzaam zijn ogen en de hele kamer lichtte op. Ik zag alles opeens. De bedden die eenzaam in een lijn stonden en lege nachtkastjes die nutteloos plaats vulde in de gigantische ruimte. “Je bent hier…”
Zijn stem klonk ruw.
Ik hield mezelf bij elkaar en slenterde zijn richting uit, negeerde de donkere vlekken die verschenen iedere keer dat hij knipperde.
“Ik ben zo blij dat je…” begon hij, maar de expressie op m’n gezicht kapte hem af. Hij duwde zich wat rechter.
“Ik ben hier om wat regels duidelijk te maken.”
Zijn gezicht viel, knalde tegen de grond aan en spatte in duizenden stukken uiteen. Geen lach meer, zelfs geen teken van leven meer. Hij zat daar maar en staarde me bedachtzaam aan.
“Ga verder,” zei hij met een gebeten woede.
Ik slikte m’n zenuwen weg,”het werk moet binnen 3 weken af… toch?”
Hij knikte bruusk.
“Dus ik maak een schema op, geef je opdrachten en dan voeg ik jouw werk en het mijne samen. Snap je?”
Hij gaf geen kick. Hij bleef me levenloos aanstaren.
“Goed?” probeerde ik opnieuw. De stilte bleef aanhouden, het was zo luid dat ik niet meer kon denken.
“Goed…” mompelde hij, zijn blik op iets in de verte gericht.
Ik knikte en maakte aanstalten om te vertrekken, maar zijn woorden sneden me de pas af.
Stil maar duidelijk, zonder zijn lippen te bewegen, klonk er een: ”het spijt me.”
Ik bleef als bevroren staan, luisterde naar de echo die ze nalieten in m’n buik.
“Scor… ik…”
Ik probeerde een zin te vormen die m’n gedachten zouden verklaren, maar ik had niets.Er was niets.
Hij zuchtte, rok zich uit en greep m’n hand, trok me krampachtig naar zijn bed toe. M’n voeten volgden ongemakkelijk.
Zijn ogen brandde in die van mij.
“Heb je al gemerkt, dat iedere keer we elkaar zien, jij je excuseert voor iets?”
Zijn lippen gingen van elkaar, twijfelachtig.
“Het spijt me…” zei hij opnieuw.
Ik schudde m’n hoofd en trok m’n hand uit die van hem, woede opflakkerend vanbinnen.
“Nee,” knarste ik.
Hij deed een poging terug naar me te rijken, maar ik negeerde het, zag de pijn over zijn gezicht trekken.
“Geef me de kans het uit te leggen…”

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen