Hij snelde langs me heen naar de bovenste treden, zijn blik op iets in de verte. “Liv, shiet op!”
Ik haalde trillend adem, rechtte m’n rug en rende het laatste stukje omhoog. Mijn benen leken vuur te vatten, mijn enkels brandde ondragelijk.
“Wat is er nu zo belangrijk dat je niet gew…”
De woorden stierven weg op m’n tong, het felle ochtend licht prikkend in m’n ogen.
“Ik neem aan dat dit je vraag beantwoord?”
Ik vond de kracht niet om te antwoorden. Al m’n aandacht hing over de diepte voor me. De krater ging zo’n 40 meter diep, de wolken als een spiegel te zien in de diepte. Ik wilde vragen hoe, maar zijn handen sloten zich rond m’n gezicht en stuurde me naar een punt aan de rand van het water. “Wacht nog heel even…. Nu!”
Op het moment dat zijn woorden weerklonken, trok de zon langs de hemel heen. Een diep oranje gloed mengde zich met het blauw tot er een poel van kleuren door het oppervlak trok. “Wow!”
Hij grijnsde triomfantelijk, zakte door zijn knieën en griste één van de kiezeltjes van de grond. Hij kogelde het gemakkelijk het water in en keek gefascineerd toe hoe het water zich opbolde en weer rimpelend tot stilstand kwam. “Denk je ooit aan de toekomst?”
Ik rukte m’n blik weg van het water en keek hem bedachtzaam aan. Zijn ogen schoten m’n richting uit en voor een seconde leek het alsof tranen zijn blik vertroebelden. Maar zo snel als ze kwamen, waren ze ook weer weg. “Laat maar!”
Ik greep naar zijn arm, liet m’n handen zachtjes naar die van hem glijden en hield ze stevig vast. Hij bleef als versteend aan. “Wat als ze ons bereiken… de rebellen.”
Ik duwde de beelden van me weg, hoorde de schreeuwen weer luid in m’n oren suizen. Ik kromp in elkaar, voelde zijn armen om me heen slaan tot het tollen ophield. “Gaat het?”
Ik knikte.
Hij zuchtte, en liet me naar de grond zakken, veilig geborgen in zijn omhelzing. “We redden het wel.”
Ik knikte zacht en borg m’n gezicht tegen zijn borst. “Als we morgen v….”


“LIV?”
Ik schrok op. Haar gezicht was zo dicht bij dat ik voor het eerst het goud van haar ogen kon zien. De ruimte was zwak verlicht door een gaslamp. De meisjes hadden zich over de koude betonnen grond verspreid, met dikke wollen dekens om hun schouders heen geslagen. Ik kon nog net de met blikken gevulde kast onderscheiden in het duister. “Sorry, wat zei je?”
Ze rolde haar ogen naar me, “of het niet eens tijd wordt om op onderzoek uit te gaan?”
M’n blik gleed langs de angstige gezichten heen, hun hoop bij mij. “Zack komt ons halen..”
Haar uitdrukking verzachtte, “Cal zou…”
Iets deed haar zwijgen. Ik gromde met opeengeklemde tanden naar haar en ze deinsde achteruit. “Cal wat?! Cal zal iedereen redden, want dat is wat hij doet? Toch? Hij is zo fantastisch en iedereen houdt van hem! Wordt wakker!”
Ik voelde mijn woede weg ebben. Ik griste naar één van de rugzakken, duwde Sarah opzij en beklom de ijzeren ladder. “Wees voorzichtig…”
Ik keek om en zag nog net hoe ze zich allemaal hadden verzameld naast de kast, verscholen voor wat het ook was dat me te wachten stond aan de andere kant. “Ik zoek Zack en kom jullie halen. Reageer enkel als je m’n stem hoort, begrepen?”
Ze knikten.
Ik vulde snel m’n longen met lucht en duwde het luik boven me open. Een golf frisse boslucht gleed langs me heen.

Reageer (1)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen