Ze probeerde zo hard mogelijk te krijsen, te gillen. Alsof dat hen terug zou brengen. De hitte verschroeide haar lichaam, vlammen likten aan haar jurk. Tranen trokken hun sporen over haar wangen, sisten toen ze op de grond vielen. ‘Nee!’ riep ze weer uit en liet zich vallen op de grond. De hitte van haar huid, siste toen die met de koude grond in aanraking kwam. Haar armen werden naar achter getrokken, en ze voelde iemand achter haar zitten. ‘Shh, het komt goed,’ fluisterde hij in haar oor. Ze kon niets anders zeggen, en probeerde zich uit zijn armen los te trekken. Maar hij liet niet los, hij bleef haar vasthouden, altijd. Als een rots in de branding.
Uiteindelijk gaf ze het op, en begon te huilen.
¤
De trein laat de glazen in de kast rammelen. Elk half uur rijdt de trein hierlangs, en elk half uur rammelt de kast. De spoorbomen maken irritante geluiden, auto’s toeteren, overal is geluid. Ondanks dat alles zou ik hier nooit willen vertrekken. Ik zou de geluiden missen, de mensen, misschien zelfs de regen. Ik ging in een lotushouding op de bank zitten en sloot mijn ogen. Geluiden sloot ik buiten, en maakte mijn hoofd leeg. Buiten werd het langzaam donkerder, de dagen werden kouder, en ik kon zweren dat de sneeuw in de lucht hing. Ik heb nooit van de kou gehouden, het liefst was ik nooit hierheen verhuisd. Ik open mijn ogen en kijk uit het raam waar ik een politiewagen zie staan. Het staat geparkeerd op de stoep, de zwaailichten staan nog aan. Ik frons mijn wenkbrauwen en sta op. Drie tellen later wordt er aangebeld. Paniek vliegt om me heen, ik ren naar de kamer van mijn broer en klop op de deur. Er wordt weer aangebeld. ‘Ik kom eraan,’ roep ik zo hard als ik kan. Ik duw de deur van zijn slaapkamer open, negeer het meisje in zijn bed en ruk de lakens van hem af, ‘Leo, de politie is hier.’ Hij springt overeind en glimlacht even. Het meisje blijft daar even zitten, niet wetend wat ze moet doen. Ik loop naar haar toe en gebaar haar dat ze uit bed moet komen, ‘Neem de achteruitgang maar,’ zeg ik tegen haar. Ze knikt en trekt haar kleding aan, ik kijk Leo bezorgd aan. Hij legt een hand op mijn schouder, ‘Alex, rustig. Het komt goed.’ Het komt goed denk ik. Hoe vaak heeft hij dat al niet gezegd, en hoe vaak heeft hij zich eraan gehouden. Ik knik en loop naar de deur. Ik open de deur en doe alsof ik buitenadem ben, ‘Sorry dat het zolang duurde,’ zeg ik tegen de politieman die voor onze deur staat. Hij knikt, ik doe de deur verder open, ‘Wilt u binnen komen?’ Hij duwt de deur nog verder open en stapt naar binnen, hij kijkt even rond.
‘Woont Leonardo Newman hier?’ vraagt hij dan. Hij heeft een lage aantrekkelijke stem, ik kijk op en probeer te glimlachen, ‘Wat heeft hij nou weer uitgehaald,’ zeg ik. Ik probeer er een grapje van te maken, maar hij kijkt me ernstig aan. Ik zucht, ‘Ja, hij woont hier.’ Ik loop naar de keuken, om koffie te zetten voor de man die in mijn woonkamer staat. ‘Wilt u koffie?’ vraag ik hem, en probeer niet op mijn trillende vingers te letten. ‘Nee, dank je.’ Ik zucht en staar naar het zwarte koffiepoeder dat op mijn vingers zit, ‘Hij komt er zo aan,’ zeg ik tegen de man. Hij zegt niets en kijkt me ook niet aan. Ik veeg mijn vingers af aan mijn broek, en kijk naar buiten. Ik had nooit bedacht dat dit moment zou komen. Ik bedoel, we hadden wel verwacht dat ze ons op een gegeven moment zouden vinden, maar niet zo. Leo komt de kamer binnen lopen, hij heeft zijn stomme grijns van zijn gezicht afgehaald. Hij kijkt even naar mij, zijn ogen staan bezorgd. Hij heeft zijn haar nat gemaakt, zodat het net lijkt dat hij gedouchte heeft. ‘U zocht mij?’ vraagt hij aan de man. De man kijkt op, zijn ene hand glijdt onbewust over zijn pistool. ‘Leonardo Newman,’ zegt hij langzaam. Leo knikt en loopt langzaam naar voren, ik wil nog wat tegen hem zeggen. Iets voordat hij opgepakt word. Maar ik weet niet wat, dus sta ik daar en veeg mijn handen af. Een andere politieman staat in de deuropening te wachten. ‘Leonardo Newman, u bent gearresteerd op verdenking van moord.’ Leo kijkt mij aan, zijn ogen flitsen naar mij. Ik haal mijn schouders op, het duurt een seconde. Ik weet wat ik moet doen. ‘Wat?’ roep ik uit en laat het pak koffie op de grond vallen. Zwarte koffie ligt nu verspreid op de grond. Ik ren naar de man toe, ‘U kunt dit niet menen! Leo zou nooit iemand pijn willen doen!’ Ik weet mijn rol overtuigend te spelen, zo overtuigend dat de man die in de deuropening staat te wachten me vasthoud. Ook als ik in tranen uitbarst als ze Leo meenemen. Ik zie hem verdwijnen in de wagen, en ik huil. ‘Ik begrijp het niet,’ mompel ik zachtjes. De man houdt me nog steeds vast, nu laat hij me los. Hij gaat voor me staan, ‘Het spijt me om dit te zeggen,’ zegt hij langzaam. Hij had mijn hand nog vast, maar die laat hij nu ook los. Ik wordt losgekoppeld. ‘Je moet ook met ons meekomen, Alexandra,’ zegt hij langzaam. Ik weet dat ik dit moest verwachten, maar ik was het vergeten. Angst grijpt om mijn hart en omhult me. ‘Wat,’ zeg ik sprakeloos. Hij zegt niets maar slaat de boeien om mijn polsen.
De stoel waarin ik zit is veel te hard. De rugleuning prikt in mijn rug en mijn billen voelen aan als hout. Voor me staat een glas water, tegenover zit een vrouw. Ze heeft haar haren zo strak naar achteren gekamd en vastgezet dat geen enkele haar er aan denkt om omhoog te springen. Om iets anders te doen dan de rest. Ze heeft hoge jukbeenderen wat haar een streng gezicht geeft. De hoeken van haar gezicht zijn iets te scherp. Er ligt autoriteit om haar heen, en ik voel het. Ik voel het en huiver ervan. Ze is hier twee minuten geleden gaan zitten en heeft een dossier gelezen. Nu kijkt ze me aan, haar grijze ogen priemen door mij heen. Ze kijkt me niet aan, ze kijkt door me heen. ‘Alexandra Benoit Newman,’ zegt ze tergend langzaam. Ze heeft een te hoge zachte stem die niet bij haar uiterlijk past. Ik had een snerpende stem verwacht. Ik sluit mijn ogen en haal even adem, als ik mijn ogen weer open kijkt ze me nog steeds aan. ‘Is dat je echte naam?’ vraagt ze me. Een schok gaat door me heen, dit hoort niet, denk ik. Ze horen dit niet te weten. Ik denk aan alle scenario’s die we gespeeld hebben, deze hoorde daar ook bij. Ik laat mijn adem ontsnappen, ik herinner me plotseling wat Leo me verteld heeft. Dat ze er achter komen wie ik werkelijk ben, meer mogen ze niet weten. ‘Voor mij wel,’ zeg ik langzaam. Ze kijkt me schattend aan en werpt een blik op het glas naast haar. Ze heeft dit nog nooit gedaan, schiet door mijn hoofd. Ik glimlach, en probeer het meteen te verbergen. ‘Waar ben je geboren, Alexandra?’ vraagt ze, in haar stem klinkt iets wat ik niet thuis kan brengen. ‘Londen,’ zeg ik tegen haar, mijn vingernagels voelen scherp aan op mijn blote huid. Ik bal mijn handen tot vuisten, en open ze een paar seconde voor ik ze weer sluit. ‘Volgens mijn informatie, ben jij geboren in Florence,’ zegt ze langzaam. Ik kijk haar aan en probeer niets te zeggen. ‘Volgens mijn informatie is jouw naam ook niet Alexandra Benoit Newman.’
‘Oh, nee?’ vraag ik haar sarcastisch. Ik sla mijn armen over elkaar heen en probeer haar intrigerend aan te kijken, iets wat me niet lukt. ‘Francesca Elena Pescatorre.’ Het is een lange tijd sinds ik die naam gehoord heb. ‘Waarom zijn jullie uit Italië gevlucht?’ vraagt ze me. Ik kijk haar aan, mijn vingers hebben halve maantjes achtergelaten in de binnenkant van mijn hand, ‘Volgens mij weten jullie dat best goed.’
‘Je broer heeft iemand vermoord.’
‘Leo heeft niemand vermoord!’ roep ik uit. Ik wil gaan staan om mijn woorden meer kracht te geven. Maar ik moet mijn toneelspel volhouden. ‘Leonardo Newman, jouw broer,’ zegt ze langzaam. ‘Bij ons heet hij Lorenzo Giacomo Pescatorre.’ Ze glimlacht, alsof ze aan het winnen is. Ze gaat staan en kijkt me diep in de ogen aan, ‘Waarom zijn jullie gevlucht uit Italië?’ Ik vlecht mijn handen ineen en kijk naar de grond, ‘Er was een brand,’ zeg ik langzaam. Ze gaat zitten en kijkt me nu aan, met iets van medelijden in haar ogen, ‘Een brand waarin je familie omkwam, is het niet?’ Ik kijk haar aan en wil iets zeggen maar het enige wat ik zie is brand. Overal is brand, als Lorenzo er niet was geweest, was ik dood geweest. ‘Lorenzo heeft me gered,’ zeg ik zachtjes. Mijn accent steekt door de woorden heen, waardoor het melodieuzer klinkt. ‘Ja, Lorenzo heeft je gered, maar hij heeft je nooit verteld dat hij het was die de brand heeft aangestoken.’ Ik kijk haar aan en zeg niets, er rolt alleen een traan over mijn wang. Hij valt op de tafel, en vormt een plasje in zijn eentje. Ze kijkt naar me, en wil weglopen maar bedenkt zich, ‘Wat ik me afvraag is waarom jullie zolang hebben kunnen vluchtten, ons steeds een stapje voor waren. Maar nu zit je hier, en ik vraag het me sinds deze dag het af. Waren jullie het vluchten moe?’ Ik sluit mijn ogen en hoor hoe ze naar de deur loopt en haar hand op de klink legt, net voor ze de deur sluit om weg te lopen, zeg ik: ‘Misschien was het niet de politie waar we voor vluchtten.’ Ik zie haar geschrokken blik voor de deur achter haar sluit. Een glimlach speelt rond mijn lippen, gewonnen heeft ze nog niet.

Reageer (2)

  • xLout

    Hahaha, maakt niet uit :) Vind het lief :D

    1 decennium geleden
  • Creator

    Wauw jij schrijft super mooi! +abo +kudo

    xx snel verder! -lekker origineel maarja boeien haha :Y)-

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen