Rood - 1 week - liefde

Gefrustreerd trek ik de deur achter me dicht. Dan vinden ze het maar grof dat ik hen niet laat uitpraten, maar ik vind het even grof dat zij me niet eens een kans geven. Alweer. Zonder een woord te zeggen loop ik de portier voorbij, de drukke straat op. Ik krijg haast medelijden met mezelf wanneer ik in gedachten tel hoeveel keren ik nu al ben afgewezen. Je bent gewoon niet wat we zoeken. Dat zeggen ze iedere keer. Ik haal even diep adem om het brandende gevoel achter mijn ogen te bedwingen. Ik mag me niet laten kennen, niet deze keer. Drup. Verdwaasd kijk ik naar het grijze wolkenveld dat zich boven Manhattan heeft verzameld en kreun. Nee, geen regen. Drup, drup, drup. De druppels volgens elkaar steeds sneller op en ik besluit dan maar een taxi naar huis te nemen. Uiteraard zijn de enige taxi’s die voorbijrijden al bezet. Vloekend stampvoet ik even op de grond en begin me dan maar richting 7th Avenue te begeven. Ook dit nog. Ik versnel mijn tempo en probeer me tussen de massa mensen, die overduidelijk wél aan een paraplu gedacht hebben, door te wringen, maar niet met veel succes. De een na andere gehaaste persoon loopt tegen me aan en het voelt alsof mijn haren aan mijn voorhoofd kleven.
“He, kijk uit waar je loopt!” hoor ik iemand brommen. De persoon duwt me tegen de gevel van een gebouw en ik heb de moed niet om te antwoorden. Rillend van de koude blijf ik staan, terwijl de voorbijgangers een schuilplaats zoeken. Ik weet niet hoelang ik hier nu in de regen sta, en of de druppels op mijn wangen tranen zijn of niet. Ik kijk dan ook verbaasd op wanneer het ophoudt met regenen. Mijn blik richt zich op de hemel, maar tegen mijn verwachting in, zie ik een knalrode paraplu boven mijn hoofd, met aan het handvat een glimlachende jongeman.
“De klanten waren bezorgd om je,” zegt hij glimlachend, en wijst even naar de brasserie aan de overkant van de straat. En inderdaad, er zijn zo’n tien paar ogen op me gericht. Mijn lippen vormen zich even tot een ‘o’ en ik kijk naar de paraplu.
“Dank je,” zeg ik uiteindelijk.
“Ach, geen probleem,” zegt hij schouderophalend, “kom je anders even binnen opwarmen?”
Het is nu pas dat ik merk hoe hard ik sta te rillen van de koude. Ik schud mijn hoofd. Het liefst van al wil ik nu uit deze natte kleren en in bed kruipen met een lekkere romantische huilfilm.
“Nee, bedankt. Ik moet nog… ergens heen,” verzin ik gauw. Met een klein glimlachje kijk ik hem aan en maak aanstalten weg te gaan.
“He,” roept hij me na, “om droog te blijven onderweg.” Glimlachend reikt hij me de paraplu aan, die ik langzaam met trillende hand aanneem. Even krijg ik het warm wanneer mijn hand de zijne aanraakt.
“Dank je,” zeg ik zacht. Met een kort knikje draai ik me om en maak aanstalten richting huis te lopen.
“Ben, Ben Hudson,” hoor ik zijn stem achter me roepen. Niet-begrijpend kijk ik hem aan. “Dat is aan wie je de paraplu moet komen teruggeven,” zegt hij lachend terwijl hij naar de zaak achter hem wijst, die –heel toevallig- Hudson’s heet.
“Edriënne Moore,” antwoord ik zacht en gun hem nog een snelle lach voor ik me echt naar huis begeef.

De volgende dag geef ik de paraplu niet terug. Nog niet. Ik ben te druk bezig met nieuwe sollicitatiegesprekken te regelen en het is pas ’s avonds laat dat het rode ding me in het gezichtsveld springt. Ook de dag erna durf ik niet te gaan. Wat als hij denkt dat ik de paraplu gestolen heb? De derde dag is mijn eerste halte Hudson’s. Jammer genoeg is hij er niet, maar zijn collega’s beloven hem mijn dank over te brengen. Uiteindelijk eet ik er een klein hapje en blijf er een tijdje zitten. Dit doe ik elke dag erna, zonder hem nog een keer te zien, wat ik misschien wel een tikkeltje jammer vind. Een heel klein beetje.
Het is pas een week na onze eerste ontmoeting dat ik hem weer zie. Ik loop de zaak weer binnen om stipt drie uur in de namiddag en loop naar hetzelfde tafeltje als waar ik al vier dagen heb gezeten. Diep verzonken in mijn tijdschrift schrik ik op wanneer ik iemand hoor kuchen naast me. Glimlachend kijk ik op wanneer ik zie dat hij het is.
“Je hebt mijn paraplu teruggebracht,” zegt hij. Ik frons even. Wat dacht hij dan? “Ik bedoel… Dank je.” Hij wrijft even met zijn hand in zijn hals en ik merk hoe gespierd zijn onderarmen -en bovenarmen!- zijn. Gauw herpak ik me.
“Ehm, jij bedankt,” zeg ik wat schaapachtig. “Anders was ik nog natter geweest dan ik al was, niet?”
Hij grinnikt even en het lijkt of hij nog wat wil zeggen wanneer hij de keuken in geroepen wordt. Hij verontschuldigt zich en verdwijnt uit de zaal. Ik bijt op mijn lip en kan me wel voor mijn hoofd slaan. Voordat ik nog meer onzin kan uitkramen, trek ik mijn jas aan en haast me naar buiten. Ik vloek binnensmonds wanneer ik merk dat er dikke regendruppels uit de hemel komen gevallen. Verwoed trek ik mijn sjaal over mijn hoofd en been richting huis. Ik heb nog geen vijf stappen gezet wanneer ik een stevige grip om mijn pols voel sluiten en het regenen boven mijn hoofd ophoudt.
“Hier, anders word je nat. Alweer,” zegt Ben grinnikend.
Ik kan het niet laten mijn ogen even te rollen en neem dan toch dankbaar de paraplu over.
“Deze keer zal ik hem sneller terugbrengen,” beloof ik hem, “erewoord.”
Zelfverzekerd kijk ik hem aan en ik merk dat zijn ogen een honingbruine kleur hebben. Ik zie hem even twijfelen, maar dan leunt hij toch snel naar me toe en even voel ik zijn lippen op de mijne. Ietwat verwonderd blijf ik staan en mijn gedachten razen door mijn hoofd.
“Daar houd ik je aan,” zegt hij met een stiekeme grijns, waarna hij zich omdraait en de zaak in verdwijnt.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen