Aurora

Nog steeds gebroken en verdrietig sta ik de volgende ochtend naast het bed. Officieel is het in ieder geval ochtend. Buiten is het nog zo zwart als de nacht. Terwijl Alice toekijkt trek ik de leren broek en het mannenhemd aan. In de bergen zal ik het straks ook zelf moeten doen.
“Ik vind het maar niks dat je alleen met hem weggaat.”
“Ik ook niet, maar het is wat de koning wenst.” Mijn handen trillen niet als ik in de spiegel kijk en de knoopjes van het hemd vastmaak. “Vallen de wallen heel erg op?”
“Nee hoor, prinses.”
Ze liegt en dat weten we allebei. Dat is ook de reden dat ik me om draai en mijn armen om haar heensla voor een knuffel. Iets wat ik al tijden niet heb gedaan. “Ik ga je missen.”
“Ik jou ook, meisje.” Heel even strijkt ze over mijn haar, wat in een vlecht over mijn rug hangt. “Nu moet je afscheid nemen van de familie.” Onder zachte dwang duwt ze me naar de deur van de kamer. “Ik ben trots op je, Aurora. Altijd al geweest.”
Met die laatste woorden duwt ze me de kamer uit en met een zachte klik slaat de deur achter me dicht. Nu sta ik alleen in een broek en met een tas in mijn armen in de gang, terwijl een wachter verrast naar me gluurt. Misschien dat ik gisteren gewend ben geraakt aan die broek, maar nu vind ik het weer niks. De enige die niet naar me staarde was Michaël… En daar moet ik nu gewoon niet aandenken.
Na een kille, hooghartige blik richting de wachter schreit ik de gang uit richting het bordes. De waarschijnlijkste plek waar het afscheid zal plaatsnemen.
Zie ik je zo buiten, Salazar?
Ik sta al klaar, Aurora.
Dat is misschien het enige goede wat uit dit alles is voorgekomen. Vanaf nu heb ik Salazar en hij zal er altijd voor me zijn. Wat ik ook doe.
Het is nog steeds donker als ik buitenkom en het rijtje familieleden zie staan. Bijna iedereen is er op mijn kleine neefjes na. Die zullen ook nog wel slapen. De eerste in de rij mensen is mijn moeder. De tranen schieten bijna weer in mijn ogen als ik haar zie staan met rechte rug en geheven hoofd.
“Moeder.” Het enige gebaar van genegenheid wat wij in het openbaar mogen doen is elkaars handen vasthouden. Dat is dan ook wat ik doe. Bijna wanhopig grijp ik allebei haar handen beet en knijp zacht. “Wees sterk.”
“En wees dapper.” Ze buigt zich voorover en drukt een zachte kus op mijn wang. Iets waarvoor ze later straf zal krijgen en wat daardoor zoveel meer betekent.
“Ik hou van u.”
Vol tegenzin laat ik haar handen los en stap naar de volgende in de rij. David neemt me even op en knikt dan goedkeurend. “We zullen je missen, nichtje. Kom snel terug.”
Hij legt een hand op mijn onderrug en kijkt even over mijn schouder heen. “Hoe sneller je terug ben des te sneller kunnen we trouwen.”
“Natuurlijk.”
Voordat hij me ook met nog maar een vinger kan aanraken stap ik opzij, zodat ik nu voor mijn tante sta. Zij kijkt me trots aan en knikt. Geen woord komt over haar lippen. Iets wat ik ook niet had verwacht.
De koning is de laatste in de rij. In zijn ogen brand een soort kil vuur. “Stel me niet teleur, Aurora.”
“Nee, majesteit.”
Hij legt een hand op mijn schouder en knijpt harder dan nodig is. “Maak me trots. Je weet wat er anders gebeurd.”
“Ja, majesteit.” Als teken van respect en om weg te komen zak ik neer in een eerbiedige reverence. “Tot weerziens.”

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen