Sarits blik gleed over de elfen die door de poort waren weten te springen. Van de 63 elfen die in het dorp hadden gewoond stonden er nu zeventwintig in een van de verlaten straten die ooit deel hadden uitgemaakt van een levendig Los Angeles. Alle overgebleven leden van de missiegroep waren erbij. Een pijnlijk gevoel trok door haar heen toen ze aan Semih dacht en ze liet haar blik haastig verder glijden. Naast hen waren ook nog Elyah, Alaïs, Dorian, Fabian, Gabriël, Féline en nog enkele andere elfen van het dorp aanwezig. Elyah had een trieste blik in zijn ogen. Ze wist dat hij het zichzelf nooit zou vergeven dat er zovelen van zijn dorp waren gesneuveld, dat hij hen had moeten doen vluchten uit hun dorp, hun levens abrupt veranderend. Hij zou alles nog duizenden malen voor zijn netvlies laten zweven, op zoek naar iets wat hij beter had kunnen doen. Maar hij had niets beter kunnen doen. De afloop was sowieso hetzelfde geweest, de krachten die de schaduwwezens bezaten stegen ver boven de krachten van de elfen uit. Het was een oneerlijke strijd geweest en de zeventwintig elfen die verdwaasd op het asfalt stonden hadden veel geluk gehad dat ze de strijd hadden overleefd.
“Waar zijn de mensen?” vroeg Elyah, die zich trachtte te vermannen voor zijn volk. Hij bleef hun leider.
“Volgens mij zijn ze gevlucht, al weet ik niet waarheen. Ik heb nooit lijken gevonden dus er moeten nog mensen in leven zijn,” antwoordde Dante. Hij staarde afwezig naar de ruïnes van zijn geboortestad, zijn hoofd waarschijnlijk gevuld met duizenden herinneringen.
“Waar de mensen zijn is niet belangrijk, er zijn velen van ons gestorven vandaag en we moeten hen wreken. Het wordt tijd dat we op zoek gaan naar de twee anderen zodat de vier de strijd kunnen aanbinden met het kwaad en het voorgoed kunnen vernietigen,” sprak Alaïs met een vurige blik in haar ogen.
“We moeten ons opsplitsen, we kunnen niet met z’n allen op zoek gaan naar de twee anderen,” zei Sarit.
Elyah keek haar even bedenkelijk aan. “Je hebt gelijk,” zei hij toen.
“Wij kunnen ons wel verbergen in Tàrin of zijn omringende landen,” zei een vrouwelijke elf met zachte stem. Elyah liet zijn ogen over de groep dwalen die de vrouw aanduidde met ‘wij’, hij had liever dat ze bij hem bleven, zodat hij er zeker van kon zijn dat hij hen ook niet zou verliezen, maar Sarit had gelijk. Ze konden niet met zeventwintig elfen op zoek gaan naar de twee anderen. Het zou te opvallend zijn. En de tocht zou waarschijnlijk vele gevaren met zich meebrengen. Maar dan nog. Met hoe meer ze waren, hoe veiliger het uiteindelijk was. Moesten ze ooit wezens of andere vijanden tegenkomen zouden ze met zeventwintig beter bestand zijn tegen een aanval dan met tien. Beide mogelijkheden bezaten voordelen en nadelen. Het was zijn taak om te beslissen welke deze waren. “Ik moet nadenken,” zei hij “We zullen ons verschuilen in een van deze gebouwen en onze gewonden verzorgen, als iedereen weer fysiek op sterkte is zien we wel verder.”
Zonder op een antwoord te wachten wandelde hij richting een van de half ingestorte gebouwen waarvan het een van de enige was met nog vier rechtopstaande muren. Evan, Gabriël en Fabian ruimden het puin opzij zodat de gewonden op een relatief vlakke ondergrond konden neerliggen. Bij sommigen waren de ogen gesloten en ging hun borst slechts langzaam op en neer. Anderen hadden enkel last van een oppervlakkige snee. Nog anderen hadden ernstigere verwondingen maar wilden dit niet laten blijken, ze bogen zich over de lichamen van veel erger gewonde vrienden of familieleden, fluisterden woorden waarvan ze hoopten dat ze hen bereikten. Sarits ogen gleden over de gewonden heen. Ze bleven rusten op Dorian. De elf had dapper gevochten en het deed haar pijn om hem zo verzwakt op de harde ondergrond te zien liggen. Tot nu toe had ze met haar kracht oppervlakkige wonden kunnen genezen. Ze wist echter niet of ze ook inwendige bloedingen en breuken zou kunnen herstellen. Maar ze moest het proberen.
“Ik ga water zoeken,” kondigde ze aan nadat ze de gewonden een voor een had geïnspecteerd.
“Ik ga met je mee,” antwoordde Iwen onmiddellijk. “Ik ook.” Sarit keek Dante even aan en knikte toen, hij kende deze omgeving het best. Met de twee jongens langs elke zijde wandelde ze door de verlaten stad. Haar ogen gleden alert over de ruïnes zodat ze eventuele wezens zou kunnen detecteren. Dante leidde hen naar een half verwoestte brug die ooit over een stromende rivier heen was gebouwd. Nu was de rivierbedding echter uitgedroogd. Nergens was er ook maar een druppel water te zien. “Hier stroomde dus ooit de Los Angeles Rivier,” zei Dante zacht. Sarit staarde naar de droge rivierbedding. Als zelfs die droog stond was de kans klein dat ze ergens anders wel zoet water vonden in deze vervloekte stad.
“Is er nog een andere rivier?” vroeg Iwen.
“Nee, de enige andere waterbron is de zee. Ik weet echter niet of zout water een goede oplossing zal zijn, het zout zal sowieso prikken in hun wonden en het kan zijn dat het je kracht zal hinderen, Sarit.”
“Het is beter dan geen oplossing,” antwoordde Sarit. “Zoutkorrels zijn klein, volgens mij zullen ze geen obstakel vormen voor mijn kracht.” Ze zweeg even voor ze verder sprak. “Ik zal het eerst testen op mezelf.”
Ze liet de balustrade van de brug los en liep weer richting de straat.
“Wat? Waarom?” stamelde Iwen.
“Omdat, Iwen, ik niet wil dat die elfen die voor mij gevochten hebben nog meer lijden dan ze nu al doen,” antwoordde ze terwijl ze hem strak aankeek.
“Maar dan pijnig je jezelf! Jij bent een van de vier!”
“Zonder mijn kracht ben ik niets. Zonder water ben ik niets. Als zout water niet werkt… Wat als de wezens ons weer vinden en ons weer aanvallen en nog meer gewonden zaaien? En ik ze niet kan redden omdat ik hen niet kan genezen door het zout in het water? Wat gaan we dan doen? Ik moet zeker weten of het werkt en ik wil niet dat anderen nog meer lijden dus ja, ik ga het op mezelf uittesten!”
Iwen opende zijn mond om iets te zeggen maar sloot hem toen weer. Sarit onderdrukte een zelfvoldane glimlach terwijl ze zich omdraaide. “Welke kant moeten we op Dante?”
“Rechtdoor.”
“Waarom test je het niet op ons?” vroeg Iwen terwijl het al een tijdje stil was geweest.
“Dante is niet gewond en jij nauwelijks, ik heb een grote snee op mijn been, het is beter om het op grote wonden uit te testen.”
“Het feit dat het pijn gaat doen hangt niet af van de grote van de wonde Sarit.”
“Ik ga het niet op jou uittesten Iwen.”
Zijn hand klemde zich rond Sarits pols en hij draaide haar naar zich toe. “Waarom niet?”
Sarit keek hem een tijdlang zwijgend aan, zijn gouden ogen stonden vastberaden en waren op zoek naar een uitleg. Na een tijdje sloeg ze haar eigen ogen neer. “Ik wil jou geen pijn doen,” fluisterde ze toen zacht. Ze trok zich los en wandelde verder. Ze hoorde Iwens voetstappen achter haar en wachtte op zijn woedende antwoord maar het was Dante’s stem die de stilte doorbrak.
“Laat haar, als je echt om haar geeft laat je haar doen. Het is trouwens niet zeker of het echt pijn zal doen.”
“Er zit zout in dat water!”
Dante wist er geen weerwoord op. Het drietal liep in stilte verder. Sarit liet haar ogen over het puin dwalen terwijl ze zich afvroeg waar de mensen heen waren. Waren ze gevlucht? Gevangen genomen? Of waren ze toch allemaal gestorven en waren hun lijken weggenomen om hen op een dwaalspoor te brengen? Ze schudde haar hoofd en concentreerde zich op de oceaan die voor haar ogen glinsterde. Het leek alsof hij nooit dichterbij kwam maar toch belandden haar voeten plots in het mulle zand dat aan de waterlijn grensde. Ze beet op haar tanden terwijl ze haar broek naar beneden schoof. Dante keek respectvol de andere kant op maar Iwens blik was strak op haar gezicht gericht, klaar om haar tegen te houden als ze zichzelf teveel pijn deed. Sarit wandelde naar de waterlijn toe. De golven rolden zachtjes over het zand. Ze trok de stof van haar broek van de plakkerige wonde en stak toen haar vingers in het koude water. Voorzichtig legde ze haar vingertoppen op de snee. Het water wervelde rondom de wond heen. Sarit kneep haar ogen stijf dicht. Haar angst was waarheid. Het zout brandde hevig terwijl het water ervoor zorgde dat de snee langzaam dichtgroeide.
“Gaat het?” vroeg Iwen terwijl hij een paar passen dichterbij zette. Sarit knikte. Ze durfde het genezingsproces niet stil te leggen, bang dat ze de wonde dan enkel maar erger zou maken. Toen de snee plaats had gemaakt voor een rafelig litteken haalde ze opgelucht adem.
“Het brandt inderdaad.” Iwen liep naar haar toe. “Ik ben in orde Iwen,” zei ze.
“Wat doen we nu?” vroeg Dante zacht.
“Het enige dat we kunnen doen is wachten op regen en hopen dat die snel komt.”
De pijn zinderde nog steeds na in haar been, ze wilde de gewonden deze pijn besparen.
“Is er echt nergens ander water te vinden in deze spookstad?” vroeg Iwen. Sarit merkte dat hij zijn geduld begon te verliezen. En even was ze bang dat hij weer zou worden zoals vroeger. Voor dat ze hem leerde kennen. Degene die Evan het leven zuur had gemaakt. Ze sloot haar vingers rond zijn pols.
“Kalm Iwen, we vinden wel een oplossing.” Iwen staarde haar even zwijgend aan. Sarit ging op haar tippen staan en drukte haar lippen zacht op de zijne. “Het komt wel goed,” zei ze zacht toen ze hem weer losliet.
“Ik hoop het,” antwoordde hij zuchtend.
“Het kan nog weken duren eer er regen valt,” onderbrak Dante hen. “Ik neem voor de zekerheid enkele zakken zeewater mee. Het is beter dat ze even pijn lijden maar genezen dan dat ze sterven.”
Daar had Sarit geen weerwoord op dus liet ze Dante drie grote waterzakken vullen met het zoute water van de oceaan vooraleer ze terugkeerden naar de plaats waar de elfen zich hadden verzameld.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen