Damion werd in de nacht gewekt om de wacht te houden, zelf sliep Tobias direct en zat hij naar de sterren boven hem te staren. Ze waren maar gebleven bij de brug en het water was gekalmeerd, waardoor de halfvergaande brug weer te zien was. Hij kwam overeind en liep naar de zadeltas van zijn merrie. 'Rustig maar Laffrel, ik wil alleen wat pakken,' suste Damion zijn paard en haalde er de blauwe fluwelen bundeltje eruit en pakte de ketting in zijn hand, waardoor de stekende pijn aan zijn rechterarm weer opkwam. Hij nam de uiteinde in twee vingers en opende het slotje, zodat hij het om zijn nek kon doen. De druk op zijn recherarm werd steeds heftiger naarmate hij de ketting dichter bij zijn huid bracht en ten slotte hing hij het om zijn nek en er gebeurde niks. Damion liet zijn armen zakken en ineens begon de gouden koortjes te smelten en brande het op zijn huid. Damion schreeuwde het uit en probeerde het eraf te trekken, maar hij kon nergens meer naar grijpen.
Hij zakte neer en had niet in de gaten dat Tobias naast hem stond.
'Damion, blijf rustig, blijf bij Damion.'
Damion haalde diep adem. Hij probeerde kalm te woorden, waardoor de pijn verlicht werd. 'W..Wat Geb..Gebeurde er,' stotterde hij en viel op zijn zij en zakte weg in een totale duisternis.

Langzaam toen hij zinnen kwam keek hij in de bezorgde ogen van Tobias. De zon stond al aan de hemel, dat betekende dat het al middag was. 'Mijn hemel, Damion, wat ben ik blij dat je niet dood bent,' bracht hij er enkel uit en Damion kwam langzaam met een kreun overeind en haal een hand over zijn nek en voel niks meer, geen sluiting of ketting.
Een zacht gebonk op zijn borst, deed hem vershrikt naar beneden kijken en zag de blauwe steen op zijn huid gebrand, hij glinsterde en gaf zwak licht. Damion wilde wat zeggen, maar er kwam geen geluid uit zijn mond, niet eenst een piep of gekraak.
Tobias gebaarde dat de jongen nog wat moest slapen, maar hij schudde zijn hoofd. Hij schoof zijn mouw omhoog en liet Tobias zijn merk zien. De man schrok door het zien van de merkteken en ook de twee drakenkopen aan de uiteindes. Ieder drakenkop had nu een klein blauw steentje als oog. Tobias keek naar de ogen van Damion en zag nu waarom ze zo bijzonder blauw waren, dit waren de ogen van een draak, dit waren de ogen van een man die vroeger zijn vriend was geweest. 'Damion, besef je wel niet wat er zojuist gebeurd is?' stamelde hij, maar Damion schudde zijn hoofd dat hij het niet wist. Tobias stond op en begon in te pakken. Hij haalde een nieuwe mantel uit de tas en gooide die naar Damion.
'Trek die aan, dat verbergt de steen en trek je warmbuis over de steen en doe het alleen uit als we in een kamer zitten of ver van de bewonde wereld, we willen geen onrust zaaien. Ik ga je onderweg uitleggen,' zei Tobias snel en Damion kwam vermoeid overeind en hielp mee met het inpakken van de spullen, maakte een klein ontbijtje en aten zwijgend voor de paarden.
Damion voelde nog steeds de steen op zijn borst. Het drukkende gevoel was het enige wat nog over was van de hele gebeurtenis. Tobias stond op, stak het restje gedroogd vlees in zijn mond en liep naar Beowin.
We gaan,' zei hij en Damion liep naar zijn paard en steeg zonder problemen op. Tobias was al naar de weg gereden en Damion spoorde zijn paard achter Tobias aan de weg af naar Avalard.
'Waarom gaaan we naar Avalard?' vroeg Damion om niet gelijk op het onderwerp van de steen te komen. 'Omdat Damion, we in Avalard de juiste spullen kunnen halen en je hebt een zwaard nodig. Avalard staat bekend om zijn meesterwerken in wapens. Dus ik wil je de gelegenheid geven om iets te kiezen wat bij je past en...' Verder kwam hij.
'En..' Damion hielp hem om zijn zin af te maken, maar Tobias had het moeilijk met wat hij wilde vertellen.
'Heeft het soms met die steen te maken?' vroeg hij, maar de man schudde zijn hoofd.
'Als we voor het donker in Avalard willen zijn, moeten we nu tempo inzetten,' zei Tobias en spoorde zijn paard aan.

Ze reden een flink eind over de hobbelige landschap en de enorme spleet tussen de bergen rees op uit de horizon. Damion kende die spleet, het was een gevaarlijke weg, naar de andere kant. Reizigers hadden het nooit overleefd.
Alleen als je kon vliegen had je een kans om te overleven.
'Redhill pas, mensen verdwijnen plots door mist en heftige stormen,' zei Tobias boven de wind uit. Het waaide hier behoorlijk, waarbij ze hun tempo moesten minderen. Damion keek Tobias geschrokken aan. Hij had daar nog nooit van gehoord, enkel dat er verdwijningen waren rond het dorp van Avalard.
De naam Redhill, kwam door de rode vlekken in de rotsen, sommige beweerde dat het robijn was, maar eigenlijk was het uitgeveegd bloed door de strijd jaren geleden.
'Is er geen omweg?' schreeuwde Damion terug.
'Er is wel een omweg, maar dan moet je door het moeras en dat wil in vermijden,' beantwoorde Tobias zijn vraag en reed de heuvel af naar het dorp aan de voet van de bergen.
Damion volgde hem zonder dat hij zichzelf kwijt zou raken.
Ze reden de weg af naar de hoofdpoort. Damion trok aan de teugels en steeg plots af en zake door zijn knieen. Hij hijgde en zweet parelde op zijn gezicht. Tobias klom uit het zadel en liet een hand op zijn schouders rusten.
'Het doet zeer?' vroeg hij zacht en Damion knikte. Hij kneep zijn ogen dicht om de pijn te verlichten. 'Het neemt veel van mij energie,' hijgde Damion en kwam weer overeind.
'Laten we een herberg zoeken.' Tobias hielp Damion en ze liepen met de paarden in de hand verder naar de hoofdpoort. 'Laat mij het woord doen,' fluisterde Tobias, liep naar de wacht en bleef met een breedde houding staan.
'Alleen burgers van Avalard zijn welkom hier, we mogen geen vreemde doorlaten in verband met de verdwijning van heer Glenn,' sprak een wacht uit, die wat klein van stuk was. Zijn helm stond scheef op zijn hoofd en zijn neus was meerdere keren gebroken.
'Ik ben Tobias Bhremen, ik ken de koning.' Tobias liet de embleem op zijn witte mantel zien. De wacht had het begrepen en keek nu naar Damion die voorover gebogen stond te hijgen.
'Wat is er met hem, hij lijkt wel een opgejaagd konijn, hoort hij bij u?' vroeg de andere wacht, die er wat sterker bij stond. Tobias draaide zich om en begon te lachen.
'Dat is mijn neef, hij heeft last van zijn ademhaling, maar hoorde ik dat Glenn is verdwenen?' vroeg Tobias nu en de kleinste knikte heftig met zijn hoofd, waardoor zijn hem van zijn hoofd kletterde.
De jongen had dezelfde leeftijd als Damion en zijn ogen waren helder groen.
'Ja mijnheer, hij is een week geleden verdwenen we denken dat...' Hij stotterde in zijn laatste woorden doordat er een harde plof van achter kwam. Tobias draaide zich vluch om, Damion was voorover gevallen en lag nu in het zand, maar bewoog niet.
'Damion,' riep Tobias en draaide de jongen op zijn rug en zag dat hij kletsnat van het zweet was en er liep een straaltje bloed uit zijn mondhoek. Tobias trok in paniek de jongen omhoog en trok hem in het zadel, bond hem vast met zijn riem en keek met grote ogen naar wacht.
'Eind van de straat, staat een klein huis, luiken staan altijd open, daar kan je heen,' zei de jongste en Tobias knikte naar de jongen en reed toen de poort door naar het huis dat hem werd aangewezen.
Tobias keek naar Damion en zag dat hij er slecht aan toe was. Die steen trok zijn energie als een parasiet uit zijn lichaam.
Wat voor een leed zou hij moeten ondergaan, dacht hij.

Reageer (1)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen