Damion, Tobias en Fahren liepen een kleine zijstraat in waar het slaan op de aambeeld goed te horen was.
'Hier moeten jullie zijn,' zei hij en liet de twee gasten binnen. Damion's mond ging open bij allerlei stoorten zwaarden, bijlen en bogen. Tobias liep naar de toonbank en rinkelde het kleine belletje op het hout.
Een gebogen man kwam de winkel in gelopen. Verrast keek Tobias naar de man. 'Heilige moederziel, Tobias mijn vriend,' sprak hij en Tobias grijnsde verlegen. Hij sloeg zijn armen om de man.
'Ik heb je niet meer gezien, sinds...' De man kwam niet verder toen hij Damion naar de bogen zag kijken. 'De dood van Lazulis,' sprak Tobias uit en nu keek Damion
op bij het horen van die naam.
'En wie is dit?' vroeg de smid aan de jongen en Damion kwam naast Tobias staan en stak zijn hand uit. 'Ik ben Damion meneer.' Verbaast pakte de man zijn hand. 'Ik ben Groger, ik ben beroeps smid van koning Glenn,' stelde hij zich voor en hij wende zich weer tot Tobias.
'Wat heb ik het genoegen?' vroeg hij en Tobias wees naar de jongen.
'Damion hier was in de leer bij de smid in Araggia, ik vroeg me af of je hem kon helpen met een wapen uit te kiezen,' beantwoorde Tobias zijn vraag en de man keek Damion aan.
'Misschien lijkt het je wat om je eigen zwaard te maken, het is zo gedaan en ik heb Ronald gekend, hij was een uiterst bekwaam persoon, ten slotte was hij mijn leerling geweest,' vertelde Groger.
Damion's ogen glinsterde.
'Mag ik er zelf een maken?' vroeg hij na, maar Tobias stelde hem teleur. Damion liep weer de winkel door en ineens bleef hij in het midden staan en voelde iets warms in zijn lichaam en keek naar de glazen vitrine.
In de vitrine lag een lang zwaard. De schede was met kristallen gelegd. De pareerstang eindigde in twee drakenhoofden, waarvan de ogen een blauwe steen hadden. Iets aan dat zwaard trok hem aan. Hij dacht aan de merk op zijn rechterbovenarm.
'Groger, mag ik dit zwaard eens vasthouden?' vroeg Damion en Groger kwam naar hem toe gelopen om te kijken waar het om ging. 'Het spijt me mijn jongen, maar alleen degene die afstammeling is van de eigenaar van dit zwaard, kan hem vasthouden. Anderen zouden hun hand verbranden.
Damion keek nog eens naar het zwaard en het trok nog steeds aan. Het riep naar hem.
'Maar ik wil het toch proberen,' ging Damion door. Groger zuchtte en pakte de sleutel, opende de vitrine en liet Damion het zwaard pakken. Damion liet een vinger over het blauwleren gevest glijden en voelde hoe de energie ernaartoe getrokken werd.
Uiteindelijk pakte hij het in zijn rechterhand en haalde het voorzichtig uit de vitrine en stak hem hoog in de lucht. De kling begon zachtjes te gloeien en een zin kwam zichtbaar op het metaal. Het was moeilijk te lezen door de taal.
Groger keek naar de jongen het het zwaard en kon het niet geloven dat hier wellicht de afstammeling stond van de grote Lazulis.
Tobias had zelf ook verbeistert staan kijken.
'Dit zwaard moet geweldig zijn,' fluisterde Damion en ineens begon zijn borst te gloeien. Grogar kwam naar hem toe en boog licht.
'Mijn jongen, jij bent de zoon van Lazulis.'
Damion liet per ongeluk het zwaard vallen en keek met grote ogen naar de steen en Groger. De man slaakte een kreet.
'Zoon? Lazulis?' stamelde hij niet wetend wat hij zojuist gehoord had.
'Damion luister, Remorse was het zwaard van Lazulis, hij was een machtige draak. Hij bracht vrede in Pawei, maar vijftien jaar geleden, werd hij vermoord.' Damion keek Tobias aan.
'Remorse?' vroeg hij om de onderwerp van wie zijn vader was te veranderen. 'Remorse is de naam van het zwaard.' Damion bleef naar de steen kijken. 'Remorse,' fluisterde Damion. De runnen begonnen te vervagen. Hij pakte Remorse weer op en stopte het in de bijbehorende schede. Damion wilde het terug leggen, als Groger naar hem toe liep.
'Het is nu van jou, ik zal het in geen mogelijkheid kunen verkopen,' zei hij en Damion's ogen begonnen te glinsteren. Hij omhelsde de oude man. 'Dank u wel,' zei hij door zijn snikken heen.
Tobias had gekeken hoe Damion zijn nieuwe zwaard aan zijn riem knoopte en naar hem toe liep. Tobias had een zware taak voor de boeg, waar wel eens veel gevaar bij kon kijken.
Hij moest deze jongen heelhuis naar Paran zien te krijgen. Tobias kwam met een ruk uit zijn gedachten en keek zijn goede vriend aan.
'We komen gauw weer langs, maar we moeten nu echt gaan.' zei hij en Groger knikte.
Beide medgezellen liepen de winkel uit waar Fahren stond te wachten. Hij had drie paarden bij zich. De twee van Damion en Tobias en een voskleurig paard. Zijn bepakkingen zaten al op zijn zadel.
'Ik heb jullie paarden alvast gehaald,' zei hij en Tobias graaide wat in zijn buidel en haalde er drie zilveren munten uit en gaf die aan Fahren.
'Die krijg je alvast voor, meer komt,' zei hij en Fahren glunderde bij de rinkelende munten en stopte het onder zijn vieze shirt.

De drie reden te paard richting de spleet. Fahren reed een eind voorop en keek enkel om zich heen voor gevaar. Hij sprak niet over het zwaard dat Damion aan zijn riem had hangen. Hij had er enkel met grote ogen naar gekeken.
Damion spoorde zijn paard aan en ging naast Fahren rijden.
'Hoe goed ken je die weg wel?' vroeg hij en Fahren schoot in de lach. 'Net zo goed als dat zwaard aan je riem. Ik zou het goed verbergen, er zitten vrijwel veel monsters die maar lonken naar een glinsterend zwaard.' Damion keek op toen ze tussen de twee bergen door reden. Ze waren nu in het domein van de bergbewoners.
'Wat voor een wezens?' vroeg Damion nog eens.
'Wolven, sfinxen, Tari Tari's en ik heb geruchten gehoord over een sirene.' Tobias slaakte een geschrokken kreet. 'Maar ik dacht dat Sirenes vrijwel uitgestorven waren, dat ze enkel nog op Claw islands voor komen,' stamelde Tobias, maar Fahren schudde zijn hoofd.
'de Tari Tari is al erg, het zijn kleine muggen die je in je slaap doden. Een steek daarvan en je gaat halicuneren, maar de Sirene. Als ze zingt lijkt ze een schoonheid, maar de woorden hebben een soort aantrekkingskracht.' Zowel Damion als Tobias begonnen nu bang te worden.
Veel delen hadden zijgangen, maar wie weet wat voor een dodelijke wezens daar in zaten. Damion had enkel van wolven gehoord, maar over sfinxen. Mensen die in de herberg van Araggia zaten, spraken over deze vervloekte wezens, een leeuw met een mensenhoofd. Damion rilde van het idee.
Plots stopte Fahren en het bleef een hele tijd stil.
'Fahren, wat is...'
'Shht, hoor je dat niet, als je goed luisterd,' fluisterde hij en het bleef weer stil. Nu hoorde zowel Tobias als Damion een hoog zanggeluid. Het klonk rustgevend. 'Sirene?' vroeg Tobias op een zachte toon terug.
Fahren schudde zijn hoofd. 'Ik wist niet dat die hier kwamen?' begon hij en reed zijn paard verder. Damion en Tobias volgde hem op de voet en kwamen bij een klein bergmeertje uit.
Op een kleine rots zat een meisje. Ze had lang kristalwit haar en had haar ogen gesloten. De drie jongens keken naar het meisje die niets in de gaten had dat ze aan kwamen rijden.
'We nemen pauze, dan moeten we verder, er is een deel waar we kunnen overnachten.
Damion steeg af en bond de teugels aan een verdorde boom. Vervolgens liep hij naar het meise.
'Hallo,' zei Damion en het meisje keek geschrokken om en Damion viel zowat flauw door haar kristalwitte ogen. 'Hallo,' zei ze met een zangerige stem. Haar hand schoot naar haar lange haren.
'Mag ik vragen wie jij bent?' vroeg Fahren zelf ook aangetrokken door haar schoonheid. 'Ik ben Ashlyn,' zei ze. Tobias stond een eind weg naar de twee jongens te kijken en kon zijn lach niet inhouden.
Die twee hadden zeker nog nooit een meermin ontmoet.

Reageer (1)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen