Sarit keek naar de massieve rotswand voor haar die hoog boven haar uittorende. Ondoordringbare grijze materie, zo leek het wel. Maar ergens diep in deze grijze massa strekten zich de steden van de dwergen uit. En ergens in deze rotswand, dat bezaaid was met groenig onkruid en scherpe uitsteeksels, zou zich een ingang moeten bevinden. Elyah streek met zijn vingertoppen over de ruwe rots, op zoek naar iets dat hem zou vertellen waar de ingang precies was. Het was decennia, misschien zelfs eeuwen geleden dat een elf voor de poorten van het dwergenrijk stond. Dwergen verkozen eenzaamheid in de bergen boven contact met andere wezens die hun toevlucht hadden gezocht in de wouden rondom.
“Aha,” sprak Elyah plots. Zacht en haast onhoorbaar, voor zijn eigen oren bestemd. Hij vouwde zijn vingers rond een van de uitstekels en duwde het naar beneden. Een deel van de rotswand schoof opzij waardoor een schemerige gang zichtbaar werd die zo te zien diep in de berg doordrong. De elfen keken met terechte verbazing naar het schemerduister dat voor hen lag. Maar voor ze hun verbazing konden opzij leggen en de ruimte konden betreden kwam er een dwerg uit het schemerduister tevoorschijn. In zijn hand droeg hij een fakkel waarvan de vlam wild flakkerde en vreemde schaduwen op de wanden van de eindeloze gang wierp. Hij keek hen nieuwsgierig aan. Zijn kleine oogjes flitsten van de een naar de ander.
“Deze poort is in lange tijd niet meer geopend geweest. Wie bent u en wat komt u hier doen? Het is lang geleden dat we nog eens elfen mochten ontvangen. En er is een mens bij zie ik, dat maakt het allemaal nog veel bijzonderder,” zei hij uiteindelijk met lage stem. “Het verbaasd me dat u de ingang hebt gevonden.”
“We hebben een belangrijke boodschap voor Morian,” zei Elyah.
“En wie bent u om het woord van mijn koning te vragen?”
“Ik ben Elyah, hoofdelf van het dorp Férimir in het rijk Tàrin, wij zijn naar hier gekomen om de hulp van uw koning te vragen in verband met een belangrijke kwestie. Er is oorlog op komst, beste dwerg. Dit zijn mijn dorpelingen. De mens heet Dante en heeft een belangrijke rol te vervullen in de tijden die komen.”
De dwerg keek hem sceptisch aan.
“Een elf zou een dwerg niet storen moest het niet noodzakelijk zijn,” zei Elyah.
De dwerg zweeg een tijdje, in gedachten verzonken.
“Wel,” antwoordde de dwerg uiteindelijk. “Ik kan u door deze gang leiden en tot voor de deuren van mijn koning brengen maar als hij u niet wenst te spreken zou ik u willen vragen zo snel mogelijk deze berg te verlaten. En laat al jullie wapens maar op deze drempel achter. Niet dat ik jullie niet vertrouw maar men kan nooit voorzichtig genoeg zijn nietwaar?”
“Het zijn niet wij die het kwaad met zich meedragen, maar als dat u wens is,” sprak Elyah voor hij zijn schede met zijn zwaard losknoopte van zijn riem en deze op de grond legde.
De anderen volgden zijn voorbeeld en ondanks Sarit het niet volledig vertrouwde haalde ze toch haar boog en pijlenkoker van haar rug. Nadat ze haar dolk ernaast had gelegd richtte ze haar aandacht weer op de dwerg.
“Mooi zo, volg me mij maar.”
Ze liepen achter de dwerg aan door de opening in de rotswand. Een benauwd gevoel overviel Sarit toen ze de schemerige ruimte binnenliep. Toortsen met flakkerende vlammen hingen aan de rotswand. Het zonlicht vervaagde steeds meer terwijl de groep de stenen gang doorliep en verdween uiteindelijk helemaal toen ze een bocht omliepen. Het schemerige licht van de fakkels wierp een flakkerende schaduw op het gezicht van de dwerg. Het maakte hem angstaanjagender, alsof hij zo de bijl, die aan zijn zij bengelde en bij elke stap tegen zijn heup botste, in haar schedel kon gooien als ze ook maar een verkeerde beweging deed. Het was alsof het schemerige licht al de vrolijkheid die het zonlicht normaal met zich meebracht had verdreven. Niemand zei een woord. Iedereen was bevangen door de duistere, sombere sfeer die in de gang hing. Ze liepen voor Sarits gevoel al een eeuwigheid toen er eindelijk weer meer licht te zien was. Haar ogen waren ondertussen zo gewend aan het schemerige licht van de aarden gangen dat ze even verblind werd door het fellere licht dat tussen de kieren van een massieve deur door straalde. De dwerg stak zijn hand op en de groep hielt halt.
“Wacht hier,” zei hij kortaf voor hij zijn hand naar de dubbele deuren bracht. Langzaam gleden de twee deuren uiteen, een grote ruimte onthullend, groot als je in dwergenmaten dacht toch, al gaf de ruimte ook voor de elfen een indrukwekkende indruk. Recht tegenover de deur stond er een troon, volledig uit steen gehouwen, glanzend door het vele polijsten. Op de muur rechts was een stamboom geschilderd van de Koninklijke familie. Maar voor Sarit de ruimte verder kon bewonderen knalden de deuren weer dicht.
Toen de deuren weer opengingen glimlachte de dwerg die hen tot hier had geleid hen toe met een venijnige grimas. “U mag de zaal betreden,” sprak hij.
Sarit keek naar de linkerwand waar vele vitrines hingen met glanzende zwaarden, gouden kettingen en nog een aantal waardevolle sieraden en objecten. De dwerg die op de stenen troon zat stond recht toen hij de elfen zag binnenkomen.
“Dit is het gezelschap dat zegt een belangrijke boodschap voor u te hebben, uwe hoogheid,” zei de dwerg die hen door het doolhof van gangen had geloodst. Morian keek hem een paar tellen zwijgend aan.
“Ik luister.”
Elyah deed een stap naar voor, hij moest voorover buigen wilde hij zijn hoofd niet aan de deurpost boven hem stoten, en richtte zijn ogen op de oude dwergenkoning. Diens groene ogen glansden fel en staarden recht in die van Elyah zonder ook maar een keer te knipperen.
“Er zijn duistere krachten tot onze wereld doorgedrongen, vernietigende wezens die alles slopen wat op hun pad komt door angst en haat te zaaien. De wereld van de mens is doordrongen van die zwarte magie, onherstelbaar beschadigd.”
“Bespaar me je mooie praatjes, elf, en kom tot je punt, je bent mijn tijd aan het verdoen,” onderbrak Morian hem ruw.
“Er zijn vier uitverkorenen die deze krachten kunnen bestrijden. Twee zijn er al in ons midden. Een elf en een mens. En nu willen we kijken of nummer drie of vier soms bij de dwergen zit.”
“Een uitverkorene bij de dwergen? Hoe kun je zien wie er uitverkoren is?” hij deed zijn best zijn enthousiasme te verbergen, het was duidelijk dat hij er geen seconde aan twijfelde dat er tussen zijn dwergen een uitverkorene zou zitten. Ondanks dat de dwergen een eenzaam volk waren zochten ze altijd een manier om boven de rest uit te stijgen. Om te laten zien dat zij, ondanks hun kleine gestalte, ook iets waard waren. Een uitverkorene die zich onder hen zou bevinden zou die waarde alleen nog maar meer bevestigen.
“Een goede vraag, elk van de vier heeft een kracht, ze kunnen allemaal één natuurelement beheersen. Sarit hier beheerst water. Dante beheerst vuur.”
“Dus dan blijven aarde en lucht nog over,” onderbrak Morian hem zacht.
“Hebt u ooit iets speciaals opgemerkt aan een van de dwergen die onder u dienen? Een glimp van de kracht die hij of zij bezit?”
“Nog niet, maar dat zullen we snel uitzoeken, ik zal een toernooi laten organiseren waarop de dwergen hun talenten kunnen tonen. Moest er een uitverkorene tussen zitten, en daar twijfel ik niet aan, zal het u wel duidelijk worden.” Elyah boog lichtjes.
“Goed, Svenlig begeleid ze naar onze gastenkamers en geef ze iets te eten, ik ga voorbereidingen treffen.”
Svenlig ging de groep elfen weer voor door de benauwde stenen gangen tot ze een ronde ruimte bereikten met in de wanden ronde, open deuren die zicht gaven op enkele kleine kamers.
Sarit liep nieuwsgierig een van de kamers binnen, ze moest bukken om zich niet aan de ronde deuromlijsting te stoten. Hij was, net zoals de heel de ruimte, rond met links een bed, gemaakt op elfenmaat, blijkbaar hadden de dwergen er ondanks hun eenzaam bestaan rekening mee gehouden dat er ooit een mogelijkheid zou kunnen zijn waarbij ze elfen een onderdak zouden moeten bieden. Tegen de rechterwand hingen er twee gebogen schappen. Voor de rest was de kamer leeg. Ze waren met vijftien elfen en er waren veertien kamers. Iets wat handig werd opgelost door het feit dat Bryn en Lorion besloten een kamer te delen. Svenlig bleef geduldig wachten tot ze hun karige bezittingen in een van de ronde kamers hadden gedeponeerd vooraleer hij ze weer voorging door nog meer stenen gangen naar een smalle maar lange kamer waar twee lange tafels waren neergeplaatst. Het hout was donker, niet zo vakkundig afgewerkt als het hout bij de elfen, maar stevig. Lange eikenhouten banken waren onder de tafels geschoven. Svenlig gebood hen aan tafel plaats te nemen alvorens hij de ruimte een paar minuten verliet om weer terug te keren met in zijn voetsporen een aantal andere dwergen die schalen vol eten droegen. Het was een feestmaal in vergelijking met het weinige voedsel dat ze de afgelopen dagen tot zich hadden kunnen nemen. Schalen vol noten, bessen, sappige vruchten en het beste van allemaal: een gebraden zwijn. De elfen stortten zich beleefd maar hongerig op de verschillende schalen, de stilte enkel doorbroken door het geluid van bestek op borden en af en toe gesmak. Toen de meesten hun honger hadden weten te verzadigen meldde Elyah dat ze zich naar de slaapvertrekken zouden begeven om verloren slaap in te halen zodat ze fit het toernooi zouden kunnen bijwonen dat de volgende dag in de namiddag al zou plaatsvinden. Morian wond er blijkbaar ook geen doekjes om. Sarit stond recht maar voor ze de rest kon volgen richting de ronde kamers waar ze de komende dagen zouden slapen werd haar bovenarm gegrepen door Dante. Hij loodste haar naar een lege kamer.
“Wat is er?”
“Je weet even goed als ik dat er tussen de dwergen geen uitverkorene is, anders hadden we het allang gemerkt, dit is tijdverspilling.”
“En wat wil je er dan aan doen?” Dante zuchtte, hij wist dat ze gelijk had.
“Ik wil gewoon mijn zusje terug,” zei hij zacht “En hoe langer we erover doen om de anderen te vinden hoe groter de kans dat ik haar nooit meer zie.”
Hij liet zich op de grond zakken en verborg zijn hoofd in zijn handen. Sarit liet zich naast hem neerzakken en sloeg haar arm rond zijn schouder. “Hej,” zei ze zacht. “We zullen haar vinden en ze zal nog nooit zo gelukkig geweest zijn om je terug te zien.”
“Ik hoop het.”
“Dante, je kan er niet op je eentje op uit. Je bent een van de uitverkorenen, ze gaan je zusje niet zomaar doden, het klinkt misschien erg maar ze kan als aas dienen. Hou daar rekening mee.”
“Ik heb mezelf beloofd dat ik haar uit de nachtmerrie zou halen, Sarit. En nu is ze waarschijnlijk alleen, god weet waar, denkend dat ik haar in de steek heb gelaten.”
“We zullen haar vinden Dante, maar nu is niet het juiste moment.”
Dante liet zich omhoogtrekken door Sarit en volgde haar richting de slaapvertrekken. Toen hij in zijn bed lag liet hij de herinneringen die hij bezat van zijn zusje langzaam zijn hoofd binnen sijpelen. Hij vervloekte het feit dat hij haar had achterlaten. Dat had hij nooit mogen doen. En als uiteindelijk zou blijken dat ze er niet meer was zou hij zichzelf nooit vergeven. Het duurde lang voor hij de slaap kon vatten en toen dat eindelijk lukte waren zijn dromen gevuld met doemscenario’s over het lot van zijn zus.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen