Foto bij Genre Schrijfwedstrijd Evergreen - Opdracht 5

Voor deze opdracht is het de bedoeling dat jullie een plaatje zoeken en daar een verhaal bij gaan schrijven. Het maakt niet uit wat op het plaatje zelf afgebeeld staat, zolang er geen tekst opgeplakt is. Een tekst in een boek geschreven is niet zo een probleem. Let erop dat het verhaal in het genre avontuur geschreven moet zijn.
Daarnaast wil ik dat jullie het hij-zij perspectief gebruiken. Tijd mogen jullie zelf bepalen.

Minimum aantal woorden: 1200
Maximum aantal woorden: 1500

Ze was al acht maanden in haar eentje onderweg toen het misging. Achteraf gezien had ze het moeten zien aankomen, want het was nog nooit tevoren zo gemakkelijk geweest om door het bos te trekken. Niet meer sinds ze de oude stad achter zich had gelaten. Hier was geen beton meer om het wilde groen tegen te houden. Ze had nog tegen haar paard gefluisterd dat het bijna leek alsof er een pad vrij was gemaakt speciaal voor hen, blij over deze meevaller. Stom, stom, stom.
      Er was wel degelijk een pad, maar niet voor hen, en niet gebaand door een of andere hogere macht die hen een handje wilde helpen. Het was een route die bestond vanwege deze man, die haar handen vastgebonden had en nu op zijn gemak haar zadeltassen doorzocht. Het liefst had ze tegen hem geschreeuwd, maar de vieze lap stof waarmee hij haar had gekneveld maakte zelfs dat onmogelijk.
      Hij opende de rugzak die ze in een van de zadeltassen had gepropt. Het eerste wat hij tevoorschijn trok was een zwarte beha, en hij nam zowaar de tijd om zich naar haar toe te draaien en breed naar haar te grijnzen. Haar bloed kookte. Het zou haar niet hebben verbaasd als het vocht in de zachte, met bladeren bedekte bosvloer waar ze op lag in dampwolkjes zou zijn opgestegen op plaatsen waar het met haar huid in contact kwam.
      Ze ademde diep in en uit. De blaadjes vlak voor haar neus maakten een ritselend geluid.
      Ze draaide haar polsen weer voorzichtig in cirkels. Het voelde alsof ze langzaam wond werd van het ruwe touw, maar ze kon niet stoppen. Niet nu het leek alsof ze net wat bewegingsruimte had gewonnen.
      De man stond met zijn rug naar haar toe en nam net een forse, krakende hap uit een appel toen haar linkerhand door de touwen glipte. Omdat hij zo stom was geweest steeds achten om haar polsen te slaan, had ze opeens een heel losse cirkel touw aan haar rechterarm hangen. Ze trok de lap voor haar mond weg, stond op en schudde haar schouders los.
      Haar paard danste nerveus een stapje naar de zijkant. De man kreeg geen kans om zich volledig om te draaien voordat ze op zijn rug sprong, een zet die bedoeld was om hem uit zijn evenwicht te brengen. Het enige wat hij kon doen was een verbaasd geluid maken en zich overgeven aan de zwaartekracht. Ze kwamen met een doffe bonk weer op de grond terecht, zijn gezicht in de modder en haar handen aan beide uiteinden van het touw dat ze over zijn keel hield. Het was geen mes, maar het was voldoende om zijn luchttoevoer in dien mate af te snijden dat hij naar adem hapte toen ze hem een klein beetje meer ruimte gaf.
      Hij kuchte en spuugde een stukje appel uit. “Laat me gaan!” Het waren de eerste woorden die ze hem had horen zeggen. Ze duwde haar knie nog eens extra in zijn rug.
      “Waarom zou ik dat doen? Jij leek er geen problemen mee te hebben mij gevangen te houden.”
      “Ik hield je niet gevangen!” Hij klonk bijna beledigd. “Ik beroofde je.”
      “Je maakt het er niet beter op, vriend.”
      “Ik heb niets om te verhandelen en heb wel eten nodig, oké? Dat betekent niet dat ik jou wat wilde. Ik ben eigenlijk een heel aardige kerel, echt.”
      Er klonk geritsel in de bosjes. Het paard gooide zijn hoofd heen en weer.
      Ze trok het touw weer wat strakker, tot het punt waarop de ademhaling van de man duidelijk raspend hoorbaar was. “Heb je handlangers in de buurt rondhangen?”
      Bijna onmerkbaar schudde hij zijn hoofd. Ze porde met haar knie tegen de achterkant van zijn ribbenkast en hij kreunde. “Nee! Ik zweer van niet.”
      Het paard leek nu echt onrustig te worden. Dat gebeurde normaal gesproken niet snel en het baarde haar zorgen. Het paard was niet vastgebonden, want toen de man die nu bladeren hapte haar van achteren had beslopen, was ze alleen afgestapt om wat te eten.
      Op vrijwel hetzelfde moment dat het paard het niet meer uithield en met veel lawaai wegstormde, dwars door het meest dichte stuk bos, werd ook duidelijk waarom. Aan de andere kant van het smalle pad kwam met nog meer geritsel een wild zwijn tevoorschijn.
      Ze voelde dat het hele lichaam van de man onder haar verstijfde. Ze kon hem begrijpen, want het varken, met zijn gelige slagtanden, kleine rode oogjes en lichaam dat puur uit een gigantische hoeveelheid spiermassa leek te bestaan, was geen geruststellend zicht. Naar zijn grootte en rij extra scherpe tanden te oordelen was het er eentje van het soort wiens voorouders zich niet hadden ontwikkeld door evolutie, maar in een testbuisje, nog voordat de epidemie was uitgebroken. Wat het ook was waar de mens hem voor had willen gebruiken, het enige wat ze echt hadden bereikt was het creëren van een loslopende doodsbedreiging voor de kleinkinderen van hun kleinkinderen.
      “Laat me gaan,” zei de man opnieuw, dit keer dringender. “Laat me gaan!”
      Ze deed wat hij zei. Niet zozeer omdat ze het hem gunde, want deze hele situatie was tenminste voor een deel zijn fout, maar puur omdat hem langer vasthouden zou hebben betekend dat ze zelf ook veel te dicht bij de grond geknield moest blijven zitten. Dat leek geen verstandig plan van aanpak voor iemand die wilde blijven leven.
      De man krabbelde overeind zodra ze was opgestaan. Hij wreef over zijn keel en staarde net als zij naar het zwijn, dat terugstaarde. “Wat nu?” vroeg hij, alsof hij een magische oplossing van haar verwachtte.
      Ze draaide zich om en zette het op een lopen, opzettelijk afwijkend van het pad, in de hoop dat het struikgewas achtervolgers op een of andere manier zou hinderen. Heel even dacht ze dat ze net de stomste fout van haar leven had gemaakt en dat het zwijn haar al had ingehaald, maar toen besefte ze dat de man hetgeen was wat er vlak achter haar zoveel lawaai maakte.
      “Waarom volg je me?” riep ze hem over het gebonk van haar eigen hart toe.
      “Ik had geen beter plan!”
      Als zich zo snel mogelijk van deze plaats verwijderen geen noodzaak was geweest, had hij weer op de grond gelegen. “Zoek er een! Ga een andere kant op.”
      In plaats van te doen wat ze zei, greep hij uit het niets haar arm. Haar schouder lag bijna uit de kom door de ruk waarmee ze tot stilstand kwam. Ze stond op het punt zich met geweld te bevrijden, toen hij haar al losliet en opeens door zijn hurken ging, met zijn handen in een soort kommetje voor zich. Hij knikte met zijn hoofd naar de boom en ze zag de laaghangende tak waar hij waarschijnlijk voor was gestopt.
      “Beter plan,” hijgde hij. Hij wierp een ongeduldige blik over zijn schouder. Niet ver van hen verwijderd brulde er iets. “Nu, alsjeblieft?”
      Ze zette haar voet in zijn handen. Het zetje dat hij haar gaf was net voldoende om een stevige greep op de tak te krijgen, zodat ze zich kon optrekken en hem een hand bieden. Het was geen moment te vroeg toen hij ook op de tak zat en met zijn rug tegen de stam opnieuw naar adem hapte, want beneden hen brak het zwijn door de bladeren. Het bleef staan en liep vervolgens met zijn snuit tegen de grond heen en weer, alsof het ergens naar op zoek was. Naar hen, vermoedelijk.
      De man begon uit het niets te lachen. Hij klonk nog steeds buiten adem, maar zijn lachbui werd zo erg dat ze zijn arm greep om zeker te weten dat hij niet uit de boom zou vallen. “Weet je,” zei hij, zodra hij weer enigszins leek te zijn bekomen, “ik mag jou wel.”
      Ze staarde hem een paar seconden aan. “Misschien ben je zo erg nog niet,” gaf ze uiteindelijk toe. Hij had net haar leven gered. Dat was toch iets waard.
      “Sorry dat ik je appel at,” ging hij verder. “En je paard liet ontsnappen. En je ondergoed op de grond gooide.”
      “Ik kan je nog steeds naar beneden duwen.”
      Hij schoot opnieuw in de lach. Ze stond zichzelf een halve glimlach toe, al zou ze die geweten hebben aan het gefrustreerd knorrende zwijn als hij ernaar had gevraagd.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen