4
Een vrouwengezicht hing boven mijn hoofd. Om haar nek hing een stethoscoop. ‘Maar, het gaat naar omstandigheden goed met haar?’ klonk er links van me. Het vrouwenhoofd boven me gaf een bevestigende knik. Verward keek ik haar aan. Wat was er aan de hand dan? Was ik gevallen? Of aangereden? Plots verdween het gezicht en zag ik een open haard tegenover me. Aan de haard hingen sokken. Het was dus kerst. Ik keek de kamer rond en zag mijn tante met mijn oom praten. Een tel later veranderde ze in een lerares. Het moet van een van de lagere klassen zijn geweest, want op het bord achter haar hingen kinderlijke tekeningen. Ik was steeds meer in de war. Steeds veranderde iedereen van personage. Alles wat ik gezien had herkende ik. Het kon niet zo zijn dat dit echt was. Dat was onmogelijk. Ineens realiseerde ik me dat dit het proces moest zijn, het was dus maar een droom. Opgelucht haalde ik adem, maar ik had daar niet lang de tijd voor. Een harde trap boorde in mijn rug. Ik gaf een gil en probeerde mezelf staande te houden, zonder succes. Ik viel op de grond met een brandende pijn die over mijn ruggengraat liep. Ik probeerde om hulp te roepen maar kreeg nog een trap in mijn zij. Ik schreeuwde het uit van de pijn. Een gezicht kwam vlak bij het mijne ‘lig je lekker, sukkeltje van me, pretbederver’. Ik kon niet zien wie het was. Ik proefde een ijzerachtige smaak in mijn mond, waarschijnlijk van een bloedlip. Het gezicht wat voor me hing kreeg een steeds donkerdere kleur tot hij bijna zwart was. Het lachte alsof het op wraak gezind was. Kreunend van de pijn kroop ik overeind. Om me heen lag overal puin. Bruingekleurd van het roesten en zwart van de overgebleven kool van een brand. In de verte stond nog een gebouw wat half ingestort was. Er waren geen bomen of planten. Het leek een verlaten stad. Het zwarte gezicht had ondertussen ook een lijf gekregen wat net zo zwart als zijn gezicht was. Langzaam verschenen er meer zwarte lichamen. Angstig keek ik om me heen. Ze stonden in een cirkel om me heen en er kwamen er steeds meer. Ik wilde wegrennen maar stond aan de grond vastgenageld. Uiteindelijk stopten de lichamen met komen. Ze kwamen steeds dichter naar me toe tot ze zo’n twee meter van me verwijderd waren. Een van hen kwam naar voren. Hij had een ijzeren voorwerp in zijn hand waar flarden rook vanaf kwamen. Dit was niet iets wat ik me van mijn leven kon herinneren. Zijn gezicht was nog ongeveer 30 centimeter van me verwijderd toen hij stil ging staan. Hij gebaarde naar twee anderen van de groep die me binnen enkele seconden op de grond hadden gelegd. Ik probeerde me te verzetten. ‘Laat me los! Wat is dit?!’ gilde ik. Het was de eerste keer dat ik iets zei. Als antwoord werd ik alleen maar nog harder tegen de grond geduwd. In paniek probeerde ik me los te krijgen, tevergeefs. Ze hielden me strak met mijn buik tegen de grond aan geduwd. Elke beweging die ik maakte deed pijn. Mijn gezicht was nat van de tranen. Snikkend gaf ik toe aan de twee die me vasthielden. Ik rook een brandlucht steeds dichterbij komen. Een snerpende pijn schoot door mijn schouder. Ik gilde het uit en hapte naar adem. Een brandmerk. Ze hadden een brandmerk in mijn schouder geduwd. De pijn bleef doorgaan, ik had het gevoel dat mijn schouder er helemaal afgebrand zou worden. Langzaam sloot ik mijn ogen in de hoop mezelf te verdoven voor de pijn. Een tijdje later opende ik mijn ogen weer. De lichamen om me heen waren verdwenen en de puinstad ook. Ik ging overeind zitten en bewoog mijn schouder. Hij zat er nog aan maar een pijnscheut schoot door mijn schouder heen. Ik merkte op dat ik weer in mijn eigen kamer zat. De klok gaf twaalf minuten over vijf aan. In het bed naast me lag Autumn nog te slapen. Ik voelde me vies. Mijn pyjama zat aan mijn lijf geplakt van het zweet. Zachtjes, zonder Autumn wakker te maken liep ik naar onze badkamer toe, die met een andere deur aan onze kamer vastzat. Ik deed de deur achter me op slot en knipte het licht aan. Ik had nodig behoefte aan een douche. Even later liep het water in warme straaltjes over mijn lichaam. Na zo’n vijf minuten vond ik het wel weer genoeg. Ik stapte de douche uit en bekeek mezelf in de spiegel. Ik had enorme wallen onder mijn ogen en mijn haar hing doorweekt naar beneden. Ik draaide me om om mijn schouder te bekijken. Verstijfd bleef ik staan. Op mijn rechterschouder stond een inktzwart tekeningetje. Ik kon er niet duidelijk uit opmaken wat het was, maar dat kon me nu even weinig schelen. Het was verdomme toch maar een droom geweest! Hoe kon dit? Ik had nooit een tattoo laten zetten en het was volgens mij onmogelijk dat dit vannacht gebeurt was. Maar hoe kwam het er dan? Het moest vannacht gebeurt zijn. Ik haalde diep adem. Was dit het teken? Als dit het teken was, wat moest ik er dan mee doen?
Er zijn nog geen reacties.