Aimee sprak geen woord tegen Haldir, maar schold hem in gedachten de huid vol. Ze had geen zin om met iemand anders op pad te gaan. Dit was iets dat zij zelf moest doen en ze voelde er niets voor dat er iemand zou zijn die haar op de vingers keek.
Zodra ze het einde van het pad naderde en daar twee paarden zag staan, liet ze haar protesten varen. Zelf had ze geen rijdier gehad, maar als hier gebruik van zouden maken dan zou de reistijd zeker behoorlijk worden ingekort.
Aimee keek Haldir even kort aan. Dat was genoeg als blijk van dank. Haldir was niet het type dat iemand met geschenken in een beter humeur trachtte te brengen, waardoor ze aannam dat ze het dier bij terugkeer moest teruggeven. Bovendien deed hij dit niet voor haar. Blijkbaar had hij zelf redenen om naar Mordor te gaan en hoewel Aimee het verre van prettig vond dat hij haar niet vertelde wat hij van plan was, was haar nieuwsgierigheid zeker geprikkeld. Misschien wilde hij Lórien gewoon achter zich laten, maar vond hij de stap om elders een nieuw leven te beginnen te groot. Misschien had hij het zelfs al geprobeerd, maar kon hij net als haar nergens rust vinden.
Aimee liet haar mijmeringen over Haldir varen en beklom het paard.
‘Ze heet Sam,’ deelde Haldir mee toen hij ook opgestegen was.
‘Sam,’ herhaalde Aimee. Het klonk simpel – en niet erg Elfs. Al was het natuurlijk een paard.
‘Nou Sam, op naar Mordor. Je zult wel niet Haldirs grootste favoriet zijn.’
Een donker glimlachje speelde om haar lippen, maar daarna richtte ze haar blik tot Haldir.
‘Ik veronderstel dat jij de weg naar Mordor wel weet?’
‘Zolang we naar het Oosten gaan en onder het Demsterwold blijven, zullen we de Bruine Landen doorkruizen en vanzelf tegen de bergen van Ered Lithui aan rijden.’
Aimee knikte. De Asbergen waren een bergkam die Mordor van Rhovanion scheidde. Ze hadden die naam niet voor niets gekregen: er moest daar wel een vulkaan te vinden zijn, hoewel ze er geen van beiden waren geweest.
‘Goed.’
Ze spoorden hun paarden aan en begonnen aan hun lange tocht, over stoffige wegen die al in geen jaren door wezens waren betreden, behalve misschien wat verdwaalde orks.

Aimee voelde zich opgelucht toen ze Lórien achter zich liet. Ze had de hele tijd het gevoel gehad dat de aanwezigheid van Galadriel tegen haar geest drukte, ook al had ze de vrouw bijna niet gezien in de tijd dat ze in het woud verbleef. Toch had ze altijd het gevoel behouden dat de vrouw wist wat er in haar hoofd omging en ze zou het verwelkomen van een drakenjong om de heerser van het Demsterwold levend te verbranden vast niet op prijs stellen. Aimee nam zich voor om niet meer terug te keren naar Lórien, zodat de elvenvrouwe haar niet in haar doen en laten kon belemmeren.
Aimee en Haldir spraken niet tegen elkaar toen ze de Grote Weg bereikten en daar afstegen. Door hun elvengeest was slapen geen bittere noodzaak en konden ze dagen achtereen wakker blijven, maar dat gold niet voor de paarden. Zij hadden rust nodig.
Aimee zakte in het gras neer en staarde naar de sterren. De hemellichamen hadden haar vroeger van vreugde en hoop vervuld, maar nu voelde ze zich leeg en vroeg ze zich af of Fíli op haar neerkeek. Hoopte hij dat haar tocht zou mislukken? Zou hij willen dat Thranduil boette voor wat hij had gedaan? Of zag hij alleen uit naar haar dood? Gaf het hem pas genoegdoening als zij het uitschreeuwde van de pijn? Ze slaakte een diepe zucht en vroeg zich af of hij überhaupt nog dingen kon voelen. Misschien voelde hij niet eens dezelfde leegheid als zij. Misschien voelde hij wel niets meer.
Wat moest dat heerlijk zijn.

Reageer (3)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen