Geeuwend stond ik voor de spiegel. Ik was pas net wakker en stond me klaar te maken voor school vandaag. Ontevreden keek ik naar mijzelf. Beoordeelde ik mezelf.
“Oh god, wat een lichaam,” keurde ik mezelf af. Ik schudde mijn hoofd, maar de gedachten lieten me niet los. “Je ziet er vreselijk uit.”
Gefrustreerd zuchtte ik en ik maakte haast om me aan te kleden. Toch koos ik voor de dikke vest en de warme sjaal. Daar overheen nog een winterjas. Niet alleen tegen de kou, maar ook omdat het meer van mijn lichaam verborgen hield. Mijn afschuwelijke lichaam.

Ik stapte de deur uit en de kou sloeg al direct in mijn gezicht. Rillend vouwde ik mijn armen om me heen en liep over straat, onderweg naar school. Telkens weer keek ik naar de gezichten van mijn voorbijgangers en het was net alsof ze terugkeken. Alsof ze me beoordeelden.
“Jeetje, ik begrijp je niet.”
Daar gingen we weer.
“Hoe je jezelf zo durft te laten zien. Dat lelijke gezicht van je is niet om aan te zien.”
Zuchtend keek ik naar het dampwolkje dat uit mijn mond kwam bij het uitademen. Ik kantelde mijn hoofd licht voorover zodat mijn haar meer voor mijn gezicht viel. Nu was er tenminste iets minder van mij te zien.
Geschrokken keek ik op toen ik op mijn arm getikt werd. Verbaasd keek ik naar het gezicht van mijn schoolvriendin.
“Hee,” begroette ze me vriendelijk, “nog even over gisteren.”
Mijn hoofd kantelde licht toen ik nadacht, maar ik kon me zo gauw niets herinneren.
“Wou je ook komen? Om de film bij mij thuis te kijken bedoel ik. De anderen komen ook.”
Ze glimlachte, maar ze loog. Dat moest wel. Ze zei dit hooguit om aardig te doen. Ze vond me vast zielig en dat was de enige reden dat ze dit deed. In werkelijkheid mocht ze me vast niet.
“Tuurlijk kom ik,” zei ik, waarbij ik een glimlach op mijn gezicht forceerde.
Natuurlijk zou ik komen. Maar het was niet alsof iemand me nodig had.

Terwijl ik de school in liep, verergerden mijn gedachten steeds meer.
“Misschien moet ik maar afzeggen. Met mij erbij is het toch niet leuk…” was wat ik mezelf wijsmaakte.
Ik liep het lokaal in, waarna ik gedachteloos uit het raam staarde. Pas nu zag ik dat het had gesneeuwd. Dit had ik eerder niet door gehad. Mijn gedachten waren waarschijnlijk weer ergens anders tijdens de weg hier naartoe. Ik schrok op doordat een blaadje op mijn tafel gelegd werd. Een toets. Angstig keek ik ernaar.
“Je zult zakken. Je faalt. Je kunt het niet.”
Meer dan mijn naam kon ik niet invullen. Naar mijn mening, tenminste. De leraar zag de rest waarschijnlijk als een inktvlek of als een beetje gekras. Ik kon het toch niet. Ik zakte altijd.
Ik keek opzij en keek weer naar het raam. Mijn lokaal bevond zich op de tweede verdieping. Wat als ik uit het raam zou springen? Zou het mijn pijn verzachten? Zou iedereen dan eindelijk tevreden zijn? Met mij erbij was het toch niet leuk…

En alweer voordat ik het fatsoenlijk door had, was ik alweer thuis. Weer had ik een dag vergooid. Weer een dag die ik me niet zou kunnen herinneren. Weer een dag nutteloos besteed.
“Misschien moet je er maar een einde aan maken. Niemand zal je toch missen. Niemand heeft je nodig.”
Ja, ja inderdaad. Misschien was dat stemmetje in mijn hoofd wel degene die me verlossing bood. Misschien moest ik luisteren.
“Braaf, je begint het te begrijpen. Misschien ben je dan toch niet zo stom als ik dacht.”
In een waas werd ik kwaad. Het moest stoppen. Tranen stonden in mijn ogen toen ik met een klap opstond en mijn vuist tegen de muur sloeg.
“Ga weg!” schreeuwde ik, waarna ik eindeloos begon te gillen.
Stilte. Een beangstigende doch bevrijdende stilte.
Ze was weg. Het was stil. Ik hoorde niets. Er stond een blije glimlach op mijn gezicht. Vrolijk hopte ik door mijn kamer en zette mijn spullen klaar voor de volgende dag. Een nieuwe dag. Of dat hoopte ik.
Eenmaal in bed kwam ze weer. Als een klap in mijn gezicht sloeg ze toe.
“Dacht je dat je ooit van me af kwam, ondankbaar wicht? Je komt niet van me af, je kunt me niet doden!”
Gefrustreerd begon ik te gillen en tranen rolden over mijn wangen.
“Je komt nooit van me af. Je kunt er maar beter mee leren omgaan.”
Huilend sloeg ik mijn armen over mijn gezicht en snikkend trok ik mijn knieën op. Iets in mij kon ik voelen breken en een pijn die eeuwig leek te duren overspoelde mijn geest.
“Ik ben een deel van jou…”

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen