Vreemde situatie:

Sirius Zwarts, Fenrir Vaalhaar en Dobby in Goudgrijp.

Toen de zon de horizon bijna verliet, leek het alsof het een uiterst stille dag was geweest rondom de straten van de Wegisweg. Terwijl de gure regen tegen de vele ruiten van de vele winkels aan spatte, besloten verstandige eigenaren al ver voor sluitingstijd een einde aan deze ellendige dag te breien. Niemand met een beetje wijsheid in zijn hoofd zou de winkelstraten vandaag nog vrijwillig willen bezoeken.
Afgezien van het afgrijselijke weer, wat abnormaal was voor een zomerdag in het midden van augustus, was er een reden waarom geen mens hier gezien wilde worden. Een duistere reden. Een reden wiens naam oorlog is.
Tovenaars waren oplettender dan ooit. Hij Die Niet Genoemd Mag Worden was uit een zwart hol in de onderwereld gekropen en sindsdien had hij ervoor gezorgd dat geen enkele tovenaar zich veilig voelde. Die zorgen waren absoluut niet overdreven.
Fenrir Vaalhaar, de meest beruchte weerwolf in een omtrek van honderden kilometers, had een opdracht van de Heer van het Duister en was niet van plan te falen.
Met zijn roedel bloedhonden aan zijn zijde maakte hij zijn opwacht in wat een lege straat bleek te zijn. Of beter gezegd, in wat op het eerste gezicht een lege straat leek te zijn. Het verschil zat altijd in de details.
Door het extreme reukvermogen van Fenrir en zijn volgelingen, waren zij de meest geschikte personen om mensen op te sporen. Deze mensen in kwestie hielden zich eigenlijk liever verborgen en waren vaak een belangrijk onderdeel in het zogenoemde verzet, waar de Heer van het Duister uiteraard het fijne over wilde weten.
Het was geen klusje wat de weerwolven graag deden, maar de Heer van het Duister was gul als het ging om beloningen.
Na enkele blokken te hebben gelopen, stopte Fenrir en zijn volgelingen bij de precieze locatie waar het spoor naartoe leidde.
Op dat moment deed Fenrir iets wat hij normaal niet erg snel zou doen. Hij belde aan.
Nadat de bel luid en duidelijk te horen was geweest, deed er een oud, gerimpeld vrouwtje de deur open. Fenrir was waarschijnlijk twee keer zo groot als haar en vier keer zo breed. Ze zo angstig dat ze zich niet kon bewegen.
Fenrir keek haar niet eens aan. Hij staarde alleen naar de muffige kast die achter haar in de kamer stond. Daar moest de voortvluchtige zich hebben verstopt, alle aanwijzingen wijste erop. Misschien wist de vrouw het zelf niet eens.
Wat volgde was een klopjacht door de gehele Wegisweg. De weerwolven baalde er enorm van dat het nog net geen volle maan was, al kon het dat elk moment worden. Nu hadden ze enkel hun toverspreuken om de man te vangen. Niet dat ze twijfelden aan hun kunnen, maar het zou wel sneller zijn geweest als ze hun wolvenvorm aan konden nemen.
Daarnaast had de man ook geen zin om zich snel over te geven en hij probeerde zich in alle mogelijke bochten te wringen om zijn achtervolgers af te kunnen schudden.
Hij liep regelrecht op de tovenaarsbank af.
De marmeren deuren vlogen abrupt open wanneer het gevolg naar binnen trad. Het stille Goudgrijp was ineens veranderd in een onweersbui.
De werkende kobolden stonden met hun mond vol tanden toe te kijken. Sommige waren duidelijk geïrriteerd, maar ze waren te bang om wat er dan ook gaande was te onderbreken.
Er was maar één bezoeker aanwezig in dit gedeelte van de bank en hoewel hij net zo verbaast was als de kobolden, reageerde hij niet met afkeer.
Meneer Malfidus was een oude man wie amper nog op zijn benen kon blijven staan, maar daarnaast was stond hij aan het hoofd van een zuivere tovenaarsfamilie.
De voortvluchtige man rende zomaar voorbij alle kobolden en sprong in een klaarstaand karretje, wat eigenlijk verboden is zolang er geen kobold in je gezelschap is.
Het was dan ook het moment waarbij de kobolden zich niet meer in konden houden en luidkeels begonnen te klagen over het drama wat zich momenteel plaatsvond in de toverwereld.
Ook Fenrir Vaalhaar sprong een karretje in, vastbesloten om zijn prooi te volgen.
Het probleem was alleen dat hij absoluut geen idee had hoe hij dat ding moest besturen. Door de snelheid had hij na vijf seconden al geen idee meer wat links en wat rechts was. Het karretje vloog alle kanten op en terwijl dat zijn wagenziekte een opkomst maakte, probeerde hij nog te ruiken waar de voortvluchtige man zich bevond.
Toen het karretje eindelijk stopte moest Fenrir zijn best doen om niet over te geven. Vermoeid en wel stormde hij het karretje uit, vastbesloten om weer vaste grond onder zijn voeten te voelen.
Wanneer hij een blik wierp op de plek waar hij aangekomen was, was hij verbaast. Samen met een kobold stond daar een huis-elf.
De laatste tijd had Dobby de huis-elf steeds vaker met meneer Malfidus mee moeten gaan, wanneer hij Goudgrijp wenste te bezoeken. Het was geen taak die de meeste tovenaars aan hun huis-elfen toe durfde te vertrouwen. Toch had gevaarlijke karretje in combinatie met de onstabiele gezondheid van de oude man, had hem geen keus gelaten.
Zowel Dobby als de kobold waren verbaast om deze woeste man te zien staan. De kobold had net op het punt gestaan om hem een uitbrander te geven over het feit dat er niemand was die hem begeleide, toen er iets bijzonder vreemds gebeurde.
De man zijn ledematen begonnen zich te verbuigen op een manier die er niet erg prettig uitzag.
Binnen een halve minuut stond er een volledige weerwolf voor hun ogen. De kobold besloot het maar voor gezien te houden en dook zo snel als hij kon, in de dichtstbijzijnde kluis.
Dobby was ineens moederziel alleen en op het moment dat hij zich dat realiseerde, begon hij te beven. Ook kwam er een volgende persoon uit een andere kluis.
Daar stond hij, de man die Fenrir Vaalhaar op moest sporen.
Zo te zien had Sirius Zwarts helemaal niet verwacht dat de weerwolf hier zou zijn. Eigenlijk dacht hij juist dat de kust veilig was. Daarom was hij de kluis ook uit gekomen, veel te vroeg natuurlijk.
Even, heel even, stond iedereen muisstil. Er werd geen woord gerept en de drie figuren staarden elkaar alleen maar aan.
Sirius had geweten dat het hierop aan zou komen. Fenrir wist het ook. Dobby daarentegen was ineens gevangen tussen twee vuren.
Fenrir zette zich schrap om op Sirius af te springen, terwijl Sirius zich afvroeg hoe hij in het karretje achter Fenrir terecht zou komen. Hij moest gaan vechten.
Er gebeurde ontzettend veel dingen tegelijkertijd. Toen Fenrir grommend naar voren sprong om in de aanval te gaan, besloot Sirius zijn geheime wapen tevoorschijn te halen. Ook hij sprong naar voren en landde nog geen seconde later neer als een grote hond.
Dobby viel nog net niet flauw, maar hij drukte zich wel dicht tegen de muur aan, alsof de twee wezens hem dan niet zouden opmerken. Gelukkig voor hem lieten Fenrir en Sirius Dobby ook met rust, ze waren te druk bezig met naar elkaar uit te halen.
In het hele gevecht leek Fenrir toch de bovenhand te hebben en dat had ook een simpele reden. Hoewel Sirius niet iemand was om zich snel terug te trekken, was hij nu toch liever niet te dicht bij Fenrir in de buurt. Hij wist namelijk als geen ander wat er met iemand gebeurde wanneer deze gebeten werd door een weerwolf, hij had het jaren lang van dichtbij meegemaakt. Deze gedachte maakte hem zowel terughoudend als woedend, omdat het gevecht voor hem ook persoonlijk was.
Zijn vriend was gebeten door een weerwolf. Niet zomaar een weerwolf, maar het exemplaar wat recht voor hem stond.
Reken maar dat Sirius er helemaal klaar voor was om al zijn wraakgedachtes van de afgelopen jaren werkelijkheid te laten worden, al zag het er niet naar uit dat dat ging gebeuren. Er is namelijk een vage lijn tussen alles wat Sirius wilde en alles wat realistisch was in de wereld. De scheidingslijn hiertussen leek hij wel eens over te steken op de verkeerde momenten, maar dit was nu niet het geval.
Sirius was er namelijk bijzonder goed van op de hoogte dat hij elk moment door Fenrir over de klif kon worden geduwd. Dat was dan ook het exacte moment dat hij besloot de benen te nemen. Hij wist het voor elkaar te krijgen om langs de grote weerwolf heen te glippen en daarna was het karretje ineens binnen hand - of in dit geval poot - bereik.
Net voordat hij in wilde stappen viel zijn blik op Dobby. Hij had wel een idee wat Fenrir's stemming zou zijn als hij hem was ontglipt en hij had ook zo'n idee hoe die stemming Dobby's leven zou kunnen beïnvloeden. Tijd om na te denken was er niet, want Fenrir draaide zich alweer naar hem om en Sirius besloot een reddingsmissie op te bouwen.
Snel schoot hij op de muur af waar het kleine, bange wezentje tegenaan gedrukt stond en hij greep met zijn bek in het kleedje wat hij aanhad. Er werd niet echt mee gewerkt door de huiself, want deze had niet door dat dit werd gedaan om hem te redden en niet om hem te vermoorden. Toch kostte het Sirius niet echt moeite om Dobby in het karretje te krijgen en om zelf daarna weer snel in zijn mensengedaante te veranderen, voordat hij zo snel mogelijk wegreed.
Op de achtergrond was wolvengehuil te horen.
Het duurde even voordat Dobby doorhad wat er net daadwerkelijk was gebeurt en toen zijn hersens al die informatie hadden verwerkt, keek hij Sirius Zwarts met grote ogen aan.
"Meneer heeft Dobby's leven gered." Kwam er verbijsterd uit zijn mond, terwijl zijn ogen Sirius nog steeds niet los lieten. "Dobby wilt meneer bedanken. Meneer is goed."
Sirius had niet echt veel aandacht voor de woorden van de huis-elf, gezien dat hij bezig was met zijn poging om het karretje te besturen. Wel mompelde hij iets terug, terwijl hij in gedachten besloot om te verschijnselen zodra ze waren aangekomen.
Het ergste wat Dobby nog stond te gebeuren, was de deur thuis tien keer te moeten dicht slaan met zijn oren ertussen. De zak met gouden munten, was hij namelijk vergeten.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen