Achter mij viel de deur met een doffe bonk terug in het slot. Door alle emoties kon ik me nauwelijks nog herinneren dat ik een fractie van een seconde geleden een poging had gedaan ermee te slaan. Ik stond nu tegenover haar en toen ik mijn hoofd ophief ontmoetten mijn ogen de hare. Haar blonde haren waren doorweekt van de regen. De vechtlust, die immer vanuit haar bruine ogen had gestraald, was nu verdwenen. Ik wist het maar al te goed, ik was te laat. Zij was al weg, definitief dit keer. Hij had haar verslagen.

Op sommige momenten had ze zo sterk geleken, zo onverwoestbaar. Misschien was dat wel wat ze zichzelf had willen voorhouden. Het was wat ze zelf had geloofd, maar het meest van alles had ze het mij willen laten geloven. Toch was het nu over, we wisten het allebei. Ik deed een voorzichtige stap naar voren, alsof ze mijn gedachten leek te lezen deed zij hetzelfde. De kracht in haar bewegingen was weggeëbd. Ze leek nu enkel nog een zielig hoopje ellende. Zoals altijd, wanneer ze ons een verkeerde keuze had voorgelegd.
“Je wist het. Je wist het vanaf het begin. Je voelde dat hij niet juist was en je liet hem toe, je liet hem…” ik maakte mijn zin niet af. Ik zweeg. De stilte was pijnlijk, niets eraan voelde juist. De felle woede waarmee ik de woorden had uitgesproken deed me veel pijn. Ik wilde niet boos zijn op haar, maar zij was het die ons keer op keer ruïneerde.

Ik keek nu recht in haar ogen, het kostte me geen enkele moeite om te zien dat ze er genoeg van had. Ze wilde zo niet langer meer. Ik wist dat ze er vrede mee had, allebei voelden we geen angst, geen seconde. Dit keer zou ze doorzetten, voor ons beiden.
“Wat ben je van plan?” vroeg ik, zachtjes fluisterend nu.
Geen moment had ik verwacht dat ze antwoord zou geven, en met die gedachte had ik natuurlijk juist gezeten. Enkel het zachte tikken van de klok verstoorde de kille stilte. Natuurlijk wist ik allang wat zij van plan was. Net als dat zij aan haar wateren had gevoeld dat het niet in orde was, voordat het gebeurde. Voordat ze ons kapot liet maken.

‘Ons’, want ik had haar nodig. Zonder haar zou ik niet kunnen overleven. Zij was wat mij staande hield. De drijvende kracht achter al mijn daden en woorden. Maar was zij niet ook wat mij naar beneden haalde, wanneer ik naar boven wilde? Ze liet mij verdrinken, iedere keer als ik zo hard mijn best deed om te blijven zwemmen.
Brutaal keek ik haar aan, de blik die ze me terugzond verschilde in geen enkel opzicht van de mijne. Uitdagend, was het juiste woord. Ze wilde dat ik zou praten, dat ik zou zeggen wat zij altijd weer wilde horen. Dat ik haar nodig had en dat zij maakte dat ik nog overeind stond, dat het niet haar schuld was dat wij nu gebroken waren, maar de mijne. Ze wilde dat ik zou zeggen dat zij niet verantwoordelijk was geweest, op het moment dat ze de oplossing zag in alle verkeerde dingen…

En ik? Ik wist dat ze gelijk had. Want waren we niet beiden verantwoordelijk geweest, was ik er niet ook bij geweest? Een gevoel van schuld probeerde ik te onderdrukken. Schuld tegenover haar. Woede, gericht aan mezelf. Ik had beter moeten weten, ik had direct moeten afhaken. Haar bruine ogen stonden nog steeds strak op me gericht, kwaad nu.
“Het spijt me”, ik sloeg mijn ogen nu neer, schuldbewust. Hierdoor had ik geen zicht meer op wat zij nu deed. Maar dit was ook niet nodig, ik wist precies wat zij nu deed.

Ik wist dat zij ons mee de afgrond in zou nemen wanneer ze zou springen. Ze zou niet alleen zichzelf kapot maken, maar ook mij. Al die tijd was ik te blind geweest om het in te zien, al die tijd had ze mij in haar macht gehad. Ze was niet bereid me zomaar los te laten. Alleen wanneer ik mijzelf zou vergeven kon ik me loswrikken uit haar verstikkende houdgreep.
“Het spijt me”, zei ik, toen ik mijn instabiele stem weer onder controle had. “Voor alles. Het spijt me voor mijn aandeel in wat ons is aangedaan. Het spijt me ook dat ik je pijn heb gedaan, dat is nooit mijn bedoeling geweest.”
De blik in haar ogen was nu zachter, maar ze was zelfzeker. Ook voor haar was dit niet alleen een einde, maar tevens een nieuw begin.
“Het spijt me voor alle ellende, maar het meest spijt het me dat ik me aan jou heb opgehangen. Alle keren dat ik onbewust naar jou geluisterd heb, terwijl ik mijn verstand had moeten volgen. Je nam me over, jij was mij. Maar je moet weten, ik ben zo niet…”

Een laatste keer staarde ik diep in de vertrouwde bruine ogen, ik wist dat dit niet de laatste keer was dat ik ze zou zien. Maar het zou de laatste keer zijn dat ik haar zou zien. Mijn hand sloot zich om de steen die ik tijdens onze confrontatie stevig vast had gehad. Ook zij had geweten dat ik de steen al de gehele tijd bij me had gehad. Ze wist wat ik van plan was, net zo zeer als ik van haar wist wat haar plannen waren. Maar het was zij of ik, zo wist ik. Ik kon haar de plannen die ze nu had niet laten uitvoeren. Dit keer koos ik voor mezelf.
Even huiverde ik en toen, met al de kracht die mijn uitgeputte lichaam nog bezat, haalde ik uit. De emoties gierden door me heen toen de hand met de steen haar raakte. Ik had goed gemikt, natuurlijk had ik goed gemikt.

Duizenden scherven vielen op de grond. Ik zag haar niet meer, ze was weg. Waar eerst nog mijn spiegelbeeld was geweest zag ik nu enkel nog de witte muur. Zij was het slechtste in mij geweest. Hetgeen dat mij liet zinken wanneer ik probeerde mijn hoofd boven water te houden. Maar nu kon ik zonder haar verder.

“Het meest spijt het me, dat ik dit moest doen. Maar ik weet nu dat jij me nooit geholpen hebt. Ik kan nu zonder je, ik kan leven zonder je. En ik zal repareren wat wij samen gebroken hebben.”

Reageer (1)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen