Zijn schaduw die zich losmaakte van de rest gaf me een halve hartaanval. Met een groeiend gevoel van afgrijzen en complete wanhoop vonden zijn ogen die van mij. Wat ik nu toch zou geven om weer in de gang met die spin te zijn. Ik zou het zelfs niet erg vinden als hij een paar van zijn vriendjes meebracht, desnoods zijn hele familie, maar ik had er behoorlijk veel voor over om me nu op een heel andere plek te bevinden dan hij.
      Hij had naar buiten staan kijken, verhuld door de rood purperen gordijnen die tot aan de grond reikten. Het geluid van de deur die weer in het slot viel had hem doen opkijken en van mijn aanwezigheid op de hoogte gesteld. Nu stond hij met zijn rug tegen een raamkozijn geleund. Met zijn ogen volgde hij elke stap die ik zette.
      De stilte die er hing leek haast te leven, gezien de onderhuidse spanning die over en weer vloog. Ik ging me steeds slechter op mijn plaats voelen, terwijl zijn ogen –een haast onnatuurlijke tint blauw- recht door mijn vermomming heen leken te kunnen kijken. Het was stil, het bleef stil, we stonden stil. Als standbeelden.
      Uiteindelijk was ik het die het eerst bewoog en hij het die het eerst sprak.
      ‘Wat doe je hier?’ Hij zette een kleine stap naar voren en sloeg zijn handen achter zijn rug in elkaar. Het duurde even voordat ik besefte dat het mij nu toebedeeld was om weg te kijken en zijne excellenties ego te strelen door me zo nederig op te stellen als ik maar kon, hopend dat hij me zou laten gaan zonder problemen. Ietwat stuntelend zonk ik neer in een reverence en richtte mijn ogen haastig op het donkere tapijt.
      ‘Mijn excuses dat ik u stoor,’ begon ik, pogend om op tijd met een geloofwaardig excuus te komen om deze gang zo snel mogelijk –ínclusief de prins, het was niet de bedoeling dat hij mee zou gaan- achter me te laten. ‘Ik- ik zocht-’ Maar verder dan dat kwam ik écht niet. Wat zou ik hier te zoeken moeten hebben? Gezien zijn vraag en zijn houding mag ik hier helemaal niet zijn en was het nooit de bedoeling geweest dat hier iemand anders kwam dan hij.
      Wat kon ik hier in Godensnaam te zoeken hebben? Schoonmaakspullen lagen zeker niet hier, een verloren eigendom zou al helemaal niet werken als ik hier in eerste instantie al niet mocht koen, evenzo als ik een ander lid van het personeel zou zoeken. ‘Ik-’ met de moed der wanhoop keek ik wat om me heen, maar het kale interieur –dat ondanks zijn vele kleuren leeg en spartaans overkwam- gaf geen enkele inspiratie tot een mooie halve waarheid. ‘Heer,’ prevelde ik er uiteindelijk maar achteraan.
      Zijn blik verdonkerde. Angstvallig wierp ik mijn blik maar weer op het tapijt, waar opeens twee zwarte schoenen mijn blikveld binnen stapten.
      ‘Je zocht? Wat?’ Er zat een scherpe ondertoon in zijn stem die de haartjes van mijn nek overeind deden staan. ‘Wat doe je hier,’ begon hij, terwijl hij mijn kin vastpakte en me dwong hem aan te kijken, ‘en waarom ben je echt hier?’ Hij snoof even misprijzend. ‘En ik wil de waarheid, en de waarheid alleen-’ Nou dat was leuk voor hem, feitelijk gezien kon ik toch niet liegen. Om de waarheid heen draaien was echter wel een kunstje dat ik mezelf eigen had gemaakt maar voor mij als Sidhe was het onmogelijk om écht onwaarheden te vertellen. Daar was hij vast blij mee, zou ik hem toch gehoorzamen.
      ‘Niemand is in dit deel van het kasteel toegestaan zonder mijn uitdrúkkelijke toestemming. En ik weet heel zeker dat ze je dat verteld hebben voordat ze je naar boven stuurden. Dus vertel mij: wat bracht je op het idee om tegen mijn strikte orders in te gaan?’ Het laatste restje moed dat ik nog over had kromp ineen onder zijn woeste blik en verdween toen volledig.
      ‘Ik- het- het spijt mij ontzettend, heer. Ik dacht er niet bij na, ik-‘ Verschillende vloekwoorden schoten door me heen toen ik besefte dat ik me hier zonder magie niet uit zou kunnen praten. De Raad zou me levend villen, zoals het in de volksmond genoemd werd.
      Het bleef angstwekkend lang stil.
      Toen liet hij me los en stapte achteruit.
      ‘Je hebt het aan mijn goede hart te danken dat ik je niet op laat sluiten wegens verraad of misschien zelfs poging tot diefstal.’ Bij het zien van mijn blik trok hij arrogant zijn wenkbrauwen op. ‘Je had immers gemakkelijk wat zilver of andere losse waardevolle ornamenten mee kunnen nemen, als ik er niet was geweest om je op heterdaad te betrappen.’ Hij haalde zijn zilveren zakhorloge uit zijn zak en keek er even naar. ‘Of misschien had je zelfs al iets gestolen en probeerde je de buit simpelweg te vergroten.’ Onder het spreken liet hij het horloge langzaam in míjn zak glijden. Ontzet keek ik hem aan, terwijl hij minzaam glimlachend zijn armen over elkaar sloeg.
      ‘Zoals ik dus al zei, je hebt het aan mijn goede hart te danken dat ik je niet laat opsluiten.’ De woorden kwamen me afschuwelijk bekend voor. De prins draaide zich weer om naar het raam en hield zijn hoofd ietwat scheef terwijl hij naar buiten staarde. Toen draaide hij zich plots met een ruk om.
      ‘Vergeef me,’ begon hij, op een eenzelfde toon als eerder tegen het arme dienstertje, wat ik vanuit mijn hoekje had aangehoord. ‘Ik heb je dankbetuiging niet kunnen horen.’ Ik sloot mijn ogen maar om de zijne niet te hoeven zien. De wanhoop ontstond koud en giftig bij mijn hart en verspreidde zich toen als een tinteling door de rest van mijn lichaam. Het beeld van het kleine, gedrongen mannetje ontstond echter haast meteen ongevraagd op mijn netvlies.
      ‘Een kleine gunst maar, dat was het toch? Jazeker, dat was het. En ik ben nu gekomen om die te innen, ja toch, vogeltje? Een gunst, een gunst, ja een gunst! Je staat bij mij in de schuld, in de schuld in de schuld. Maar het is maar een kleine moeite om dat weer recht te trekken, toch, vogeltje? Een kleine gunst maar, geweldig! Luister goed, mijn kind. Kijk, het enige wat je voor me moet doen, het is echt maar een klein dingetje, Koningin Titania heeft zo’n mooie kam. Zo’n kleine, van goud. Je weet het meteen zodra je hem ziet, toch vogeltje? Die, die moet je voor me halen. Dan is alles weer bij het oude, bij het oude, ja echt! De schuld vergeven, vergeten, in ruil voor de kam, de gunst, de gunst de gunst!’
      ‘Kijk me aan als ik tegen je spreek!’ De verheven stem van de prins overstemde die van de kobold uit mijn herinnering, met zijn kakelende lach die je de rillingen gaf. Die gunst was niet goed afgelopen, voor mij.
      ‘Wat was je dankbetuiging precies?’ Bedrieglijk koel torende hij boven me uit, woede beheerst maar net onder de oppervlakte aanwezig. Ik kon echt niet anders. Geen magie die me hier onderuit zou krijgen.
      ‘Dankuwel, heer,’ dwong ik de woorden dan over mijn lippen. Het lichte, tintelende gevoel van magie rolde over me heen, bond de betovering van de woorden aan hem en aan mij. Nu kon ik er nooit meer onderuit. Voor zolang zijn leven duurde, of tot hij zijn schuld kwam innen, had hij een gunst van me tegoed. En zulke kleine gunsten liepen nooit écht goed af. Of hij het gevoeld had, de magie, wist ik niet. Maar hij had met zulke precisie naar de woorden gevraagd dat ik het eigenlijk wel wist. Hij wist wat het was en had het begrepen. Toen ik opkeek was hij verdwenen.

Reageer (7)

  • Scandal

    Wat wil die nu weer hebben? Ö¨

    7 jaar geleden
  • Phlegethon

    Erg aardig Adam... valk na het eerste schuine stukje doet het me wel aan belle en het beest zelf denken, maakt het niet minder nice ^

    7 jaar geleden
  • Ringwraith

    Ik ben benieuwd wat hij van haar gaat vragen.

    7 jaar geleden
  • Faelain

    Gosh, hij is echt een arrogante lul :'D

    7 jaar geleden
  • JamesPotter

    Wat een klootzak:') verander hem maar snel in het beest. Dat zal hem leren

    7 jaar geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen