Ben jij vermist?

“Lora! Kom eens hier?"

Lora… Zij was het helemaal voor mij. Haar glimlach die ze echt meende. Een karakter waar je niet van af wilde komen. Daarmee bedoelde ik, dat ze zachtaardig was. En haar stem? Haar stem klonk zacht en zuiver.
Iedereen zag het voor zich. Wij samen. Bij het altaar, kijkend naar elkaars ogen, terwijl wij daar dan stonden, het jawoord te geven.

“James, ik wil helemaal niet naar je toe komen. Ik ben bezig, zei ik toch? Of wil jij je eten niet hebben?” Ik lachte. Stond op en wandelde naar de keuken toe, zodat ik kon zien wat ze ditmaal voor mij aan het maken was. Het was een schotel met wok groentes, die ze zo direct over de kip zal gooien.

Zover ik kon herinneren, was dat onze laatste maal samen. Eerlijk gezegd had ik dat gevoel al. Ondanks dat het een simpele wok gerecht was, wist ik dat het iets speciaals had.
Ik dacht altijd aan deze tijd, zodat ik uit die gedachtekring kon breken. Zodat dat mogelijk nooit gebeurd was.
Nu was ik toch alleen. Soort van, want er was nog één iemand in dit huis.

“Ooit over nagedacht mij de ruimte te geven die ik nodig heb?” Opnieuw moest ik lachen. Ik had haar misschien wel meer ruimte moeten gunnen. Voordat er nog iets fout ging gebeuren.
“Ik heb misschien in mijn kamer nog wel wat te doen. Zoals verder werken aan die scriptie.” Ze verstond mij niet, maar ze maakte een beweging van, ‘je doet maar.’ Opnieuw lachte ik, en liep de trap op.


Soms dacht ik dat, dat mijn fout was. Weglopen terwijl zij daar alleen was. Haar alleen laten terwijl ik me aan de andere kant van het huis bevond. Misschien was dat ook wel zo, nu zit ik immers vast. Vast in deze kleine ruimte, waar niet eens genoeg ruimte is om in te staan.
Ik was eigenlijk niet alleen, dat was eerder een leugen. Een jongen van ongeveer dezelfde leeftijd, lag ook in een kleine ruimte. In dezelfde kamer. Kan jij al raden wat dit was?

Een harde klap zorgde ervoor dat ik mijn papier bijna doorboorde met een pen. Een gil verzorgde ervoor dat mijn stoel achterover viel. Een tweede klap zorgde ervoor dat ik naar de deur rende. Een klap tegen het hoofd zorgde dat ik op de grond viel. Een tweede klap op het hoofd zorgde ervoor dat ik mijn ogen niet meer open kon doen.

Was ik op die manier hier gekomen? Daar leek het wel op, maar dat was niet waar.
Wat mij aanviel had ik nog steeds geen idee van. Het leek alsof er inbrekers in mijn huis waren gekomen. Maar ze hadden op mijn hoofdpijn na, niet veel schade aangericht. Misschien had ik deze gedachte allemaal wel verzonnen. Ik probeerde te praten met de man naast mij. Hij was stil, en keek met enorme grote ogen in de verte. Ik had het gevoel dat hij zijn ogen amper dicht deed om te knipperen. Aan zijn persoonlijkheid was niets om op aan te merken. Hij was niet agressief en ik had ook niet het gevoel dat hij alles bij elkaar kon schelden. Het was gewoon een hele rustige kameraad waarbij ik mijn woorden aan kwijt kon. Hij had wel verwondingen bij zijn hoofd en rechterarm, maar die zagen er niet zo erg uit.

“James, wordt wakker. Ik ben het, Lora. Wordt wakker.” Langzaam deed ik mijn ogen open. En keek ik in die velgroene ogen van Lora. Ik was zo verliefd op die ogen. Ik had een hand op mijn hoofd gelegd de wond voelde pijnlijk aan.
“We maken die wond wel schoon,” Zij reikte haar hand uit, zodat ik die kon vastpakken en op kon staan. Op die manier ging het eigenlijk niet sneller dan als ik voor mijzelf had opgestaan, maar het ging om het idee dat je iemand wilde gaan helpen. Toch?


Ik had nu pas door dat die man naast mij al een gehele tijd stil lag. Hij had zich nog steeds niet bewogen. Ik vroeg mij af of er wat met hem was gebeurd?

We zaten samen op de bank, met een kop koffie in onze handen. Wij keken eerder naar de inhoud van die mok, dan naar elkaar. Er was een sfeer tussen ons wat nog nooit eerder was voorgekomen.
“James? Wil jij mij alsjeblieft niet voor gek verklaren als ik dit vertel?” Ik keek haar vragend aan.
Ze keek uit het raam, om wat afleiding te zoeken.
Een harde klap tegen het raam liet mij schrikken, waardoor ik mij meteen omdraaide.
Het eerste wat ik deed was schreeuwen. Schreeuwen omdat ik niet wist wat ik zag.


Als ik meteen wist dat het een zombie was, had ik mijzelf gelijk opgesloten in een schuilkelder, maar nee. Dat hadden wij niet gedaan. Wat we wel hadden gedaan, was bij het raam weg gaan.
Het rare was, er werd altijd verteld dat zombies hersens aten. Dat ze je achterna zaten Je beten. Zodat je veranderde in één van hen, maar zo ging dat niet. Dat was helemaal niet hoe dat gebeurde.
Waar ik nu achter was gekomen, de informatie die ik nu over zombies heb, was erg simpel.
Een ziekte dat zich had ontwikkeld in deze omgeving. Had eerst de zwakken beïnvloed, bepaalde genen in het lichaam was er zwak tegen. Er waren mensen die hier immuun voor waren. Klinkt heel cliché, maar ik was dat ook.

Niet veel later sleurde ze ons mee, allebei een andere kant op. Ik was alleen met deze creaturen.
Ze namen mij mee naar een bepaalde ruimte. Er stonden zes hokken in. Zes hokken die nog leeg waren.
Het geen wat mij vast hield, douwde mij in één van die hokken. Het was te klein om erin te staan, en ik was te zwak om tegen te stribbelen. Deze wezens, wat niet echt eruit zagen als mensen, waren een stuk sterker dan ik.


Zo was ik dus hier beland, niet zo’n fraai verhaal als je het mij vraagt. Ik was trouwens uiteindelijk tot een conclusie gekomen dat diegene naast mij ook gestorven was. Ik was nu helemaal alleen, de enige die nog leefde. Ondanks dat wij eerst met zijn zessen waren. Was ik nu alleen.

“Had ik mijn tas maar bij me, dan was ik hier allang uit geweest! Mijn geweer zit in dat tasje! Waarom mocht ik die niet mee?!?” Het was zo rumoerig, er was amper een touw aan vast te knopen. Een vrouw naast mij kwam er overigens er duidelijk bovenuit, met haar scherpe stem. Het deed pijn aan mijn oren. Op zijn simpelst gezegd, het was gewoon niet fijn.
“Blijf van mij af! Jij vervelende zombie!” Zombie? Zijn dit zombies? Dus dit zijn zombies?
Dit was het moment wanneer ik achter kwam dat het zombies waren.


Ik zat hier dus alleen, en wat moest ik bereiken dan? Ik wist nog steeds niet wat deze zombies van mij moesten. Misschien zochten ze wel een geneesmiddel bij mensen, die immuun hiervoor waren? Mensen zoals ik?
Ik wist dat ik niet lang meer te leven had, ik kon mij amper bewegen, mijn gedachte waren enigszins beetje terug gekomen, maar lang zal ik het niet volhouden. Ik zag iedereen om mij heen sterven. En nu was ik alleen.

“Als jullie mij hier niet uit halen! Dan zal ik ervoor zorgen dat ik hieruit ben!” De vrouw naast mij begon met haar handen tegen het rooster aan te slaan. Zo vaak, zo hard, dat haar handen begonnen te bloeden. Haar handen begonnen zo ernstig te bloeden dat de tralies zelfs onder het bloed zat.
“Laat mij hier uit!” Op de één of andere manier stopte ze niet, en we waren hier mogelijk pas één dag. Als ik mij zo gedroeg, mij niet rustig hield. Dan was er weinig hoop voor mij.


Eén vinger, twee vingers, drie vingers, vier vingers, vijf vingers, zes vingers, zeven vingers, acht vingers, negen vingers, tien vingers. Wat zijn het toch geweldige vingers. Ik keek telkens naar mijn vingers, ze waren wat gevlekt, maar wat maakt het nog uit? Ik was hier alleen. Te genieten in een eenzame kamer. Het enige water wat ik had viel van het dak in een soort bak, maar ik leefde nog. Zover je het leven kon noemen.

Ze slaat met haar hoofd tegen het hek, zo vaak, zo veel geluid, maar het werd stil. Zo stil. Het was eindelijk stil. Ze stopte met bewegen. Ze stopte. Zo rustig. Zo fijn.

Zo ging dat ook met mij. Het was zo stil. Zo rustig. Zo fijn. En mijn hart? Mijn hart stopte.
Maar wat had ik hier dan aan? Wat was het nut voor mij in dit verhaal?
Had het leven dan echt geen nut?
Had niemands leven dan eigenlijk wel nut?

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen