Huiverend trok ik mijn diepblauwe mantel wat strakker om mijn schouders. Het was ondertussen gaan sneeuwen en de wind leek met de seconde harder te gaan waaien. De ijskoude luchtstroom woei om mijn oren en blies keer op keer mijn verzamelde lichaamswarmte weg. Een rilling trok over me heen terwijl het kippenvel zich over mijn huid verspreidde. Mijn voeten voelden aan als twee grote ijsklompen, die niet snel zouden ontdooien.
      Schuifelend verplaatste ik me door de sneeuw. Ik verbeet een grom toen de sneeuw al voor de derde keer een boomwortel van mijn zicht onttrokken had en ik alles op alles moest zetten om overeind te blijven. Wankelend probeerde ik mijn evenwicht te bewaren en greep me vast aan een boom om te voorkomen dat ik zou vallen. De koude sneeuw die tegen de schors aangewaaid was, beet in mijn verkrampte vingers. Een zucht verliet mijn lippen. Ik liet de boom los en deed voor de zoveelste keer een poging om de meeste sneeuw van mijn mantel te kloppen. Mijn toch al niet zo zonnige humeur werd er niet beter op, toen er gelijk een flinke straal ijswater langs mijn rug naar beneden gleed. Waarschijnlijk had het zich opgehouden in de rand van mijn kraag en had het vrij baan gekregen toen ik me voorover boog.
      Een gemompelde vloek verliet mijn lippen, terwijl er een rilling van kou langs mijn rug trok. Stomme wind, stomme sneeuw. Het kon niet anders dan dat Roqueam bij de vergadering zou zijn, de Nadorhuan*. Hij bracht zijn winterse stormen mee, waar hij ook ging. En zeker als hij zou weten dat ik er doorheen zou moeten. Doe normaal, Aewyne! De herfstequinox was immers geweest, het was Winter. Roqueam had het recht om voor dit vreselijke weer te zorgen, of ik dat nou leuk vond of niet. Het was nou niet zo dat hij de heerlijke zomermaanden kwam verpesten met een zeurende regenbui die deed denken aan de Noordpool. Dit deed hij gewoon, het leven van ieder wezen verpesten met zijn meedogenloze kou.
      Ik verbeet een grinnik en blikte even kort over mijn schouder. Door de hevige sneeuwval waren mijn voetstappen al snel weer verdwenen. Dat was echter niet de reden dat ik over mijn schouder keek. De reden daarvoor kwam voort uit jarenlange achterdocht en het hevige vermoeden dat ik niet langer meer alleen was.
      Er was niets.
      Of nou, het leek alsof er niets was. Dat wilde nog niet zeggen dat er daadwerkelijk niets was. De sneeuwval was zo hevig dat ik niet ver kon kijken, dus als iemand op twintig meter afstand me volgde, was dat voor mij niet te zien. Ik mompelde nog een belediging en versnelde mijn pas. Mijn blik was gericht op het immense landhuis dat inmiddels voor me op doemde. Door de sneeuw kwam het gebouw tevoorschijn als een schim uit de duisternis die steeds duidelijker omlijnd werd. Mijn vingers tintelden van de kou en het idee naar een warme omgeving deed me nog sneller lopen. Hoe sneller ik weer binnen kon zijn, bij het warme vuur, hoe beter. Ik was niet zo gesteld op de kou, van mij mocht het prima voor altijd zomer blijven.
      Ik had de zware, koperen - en waarschijnlijk ook ijskoude - klopper nog niet eens aangeraakt, toen de zwarte deur al open zwaaide. Eadeyn zelf stond voor me, de eigenaresse van dit huis en dus tevens de Sidhe die dit gebied toegewezen had gekregen om te beheren en te behouden. De vrouw had een ernstige, haast grimmige uitdrukking op haar gezicht en die verbeterde niet toen ze mij zag. Haar knikje was kort, nadat ik mijn kap naar achteren had geslagen en beleefd mijn hoofd voor haar gebogen had.
      ‘Kom binnen, Aethelwyne,’ sprak ze, waarbij ze erin slaagde om een ietwat stekende ondertoon in haar woorden te leggen. ‘Je bent vroeg,’ merkte ze op. Voor twee tellen staarde ze me ondoorgrondelijk aan, om me vervolgens de rug toe te keren en me voor te gaan naar de marmeren trap.
      Vroeg? Laat was eerder op zijn plek. Door de sneeuw kon niet anders dan dat ik niet op tijd was gekomen. Ik zei er echter niets over en knikte enkel. Tegen een andere Sidhe ingaan was nou niet het beste idee. Een tikje argwanend liep ik achter Eadeyn aan, die na de trap rechtsaf sloeg en een nieuwe gang inliep. Meteen links van de gang duwde de Sidhe een hardhouten deur open en stapte de ruime kamer binnen. Een vlaag van warmte streek langs mijn wang en opgelucht sloeg ik de kap van mijn mantel naar achteren. De warmte was meer dan welkom, nu de kou van het ijzige weer buiten nog door mijn botten raasde.
      Met de warmte rolde ook de golf van geluid op me af. De verhitte discussies klonken nog door in de gang en eenmaal in de kamer, zag ik hoe verschillende Sidhes met elkaar aan een grote tafel zaten. Eadyn zei niets, maar desondanks viel er haast meteen een stilte toen we binnenstapten.
      De man die het laatst gesproken had, ging traag weer zitten en schoof verveeld zijn stoel naar achteren. Zijn asgrijze ogen gleden minachtend over me heen en hielden daarna mijn blik vast. Roqueam leek niet oud, vijfendertig in mensenjaren, op zijn hoogst. Maar schijn bedroog. Zoals elke Sidhe was hij onsterfelijk en leek de tijd geen grip op hem te hebben. Enkele eeuwen kwam waarschijnlijk veel dichter bij zijn werkelijke leeftijd, maar hoe oud hij echt was zou ik nooit te weten komen. Het was ook niet aan hem te zien. Zijn gezicht vertoonde geen rimpels, zijn ravenzwarte haren toonden geen enkel spoor van veroudering. Tussen zijn lange lokken, die zo diepzwart waren dat ze haast uit inkt leken te bestaan, staken twee gepunte elfenoren. Een rilling trok over mijn ruggengraat bij het ontmoeten van zijn blik en onwennig verplaatste ik mijn gewicht van mijn rechter, naar mijn linkerbeen.
      ‘Mijn excuses, heer Roqueam. Ik werd helaas opgehouden,’ knikte ik hem toe. Hij fronste zijn wenkbrauwen en leek iets te willen zeggen, maar bedacht zich op het laatste moment. Bedachtzaam zakte de Terniw-Sidhe weer wat verder terug in zijn stoel, zijn benen over elkaar slaand. Een vaag lachje speelde rond zijn mond, terwijl zijn blik bleef hangen op een punt rechts van mij. Het viel me ineens op dat de stoel naast hem leeg was.
      Er klonk een zacht lachje.
      ‘En hoe is het gegaan, Aethelwyne?’ De zachte stem kwam van een punt naast me, waar een seconde geleden nog niemand stond. Nu liep Roquams zoon echter met een venijnige grijns langs me heen. Geschrokken kon ik nog maar net voorkomen dat er een klein gilletje mijn lippen verliet. Er klonk gedempt gegrinnik van de tafel.
      ‘Is het je deze keer gelukt je opdracht te volbrengen zónder de gebruikelijke…’ Zanif liet een korte stilte vallen, waarbij hij zich nonchalant in zijn stoel naast zijn vader liet zakken. ‘Consequenties?’
      Het bleef even stil, terwijl alle aanwezigen me bijzonder geïnteresseerd aankeken. Verdorie. Ik zond één van mijn meest dodelijke blikken zijn kant op, die hij zonder een enkel probleem leek te weerstaan. Hij trok zelfs uitdagend zijn wenkbrauwen op en ik kon hem haast horen zeggen.
      ‘Nou, Aethelwyne? Steek van wal.’
      Normaal zou hij me bij mijn bijnaam noemen, ‘Aewyne of Wynnie’, zoals de meesten van mijn vrienden deden. Maar dit was een officiële aangelegenheid, waardoor mijn volledige naam gebruikt werd als ik werd aangesproken. Zanifs normale grijns was op dit moment ook nergens te bekennen en de roofdierachtige glimlach die wel op zijn lippen speelde deed me teveel aan zijn vader denken.
      Ondanks dat ik wist dat het puur toneel was, een ijzige muur om de werkelijkheid te verbergen, gaf het me de rillingen hoe verschillend hij kon zijn. Weg van de Rijken was hij mijn beste vriend, deden we praktisch alles samen en kon ik op hem vertrouwen als mijn rugdekking in een gevecht. Maar bij elke gelegenheid, elk moment dat we niet alleen waren, veranderde hij in een ijskoude rotzak, niet veel anders dan de rest van zijn soort.
      Net als Roqueam was Zanif een Terniw-Sidhe, een kind van de Winter. Alle Sidhes bezaten een zekere vorm van magie, hoewel de een meer dan de ander. Er waren echter wel twee verschillende vormen van magie, die de Sidhe onderverdeelde in twee Rijken. De Terniw, kinderen van de Winter en de Meroz, kinderen van de Zomer.
      En natuurlijk bezaten de twee verschillende Sidhes ook genoeg overeenkomsten. Het gracieuze en elegante uiterlijk, de mogelijkheid om manoeuvres zo snel uit te voeren dat geen mens ze na kon doen. De politieke spelletjes die in beide Rijken gespeeld werden. Hoewel ik wel altijd van mening was dat Terniw daarin te ver ging. Van mening dat emoties iets menselijks waren en je zwak deden lijken, bleef de kille giftigheid altijd heel dicht bij de oppervlakte. Te dicht, als je het mij vroeg.
      De ijzige glimlach die het gezicht van Zanif sierde, benadrukte dat eens te meer. Voor de ogen van de andere Sidhe waren we geen vrienden, maar natuurlijke vijanden. IJs hoort immers niet met vuur te spelen, warmte niet met kille koude. Op een dag kon je een mes in je rug verwachten, werd er aan beide kanten gezegd. Nee, de lui van het andere rijk zijn niet te vertrouwen.
      Dat doet je toch wel afvragen waarom de Terniw de hulp van een Meroz hadden gevraagd. Laesir had erg in zijn nopjes geleken toen hij me de opdracht geven had. Ik nam aan dat het de Terniw een grote gunst gekost had. Desondanks kon ik er niet zo blij mee zijn, gezien ik degene was die nu met hen kon samenwerken.
      Zanifs talenten met magie waren af en toe om jaloers op te zijn. Het betekende vooral dat hij het bijvoorbeeld nooit koud had -de rotzak, ik wel- en onder andere vanuit het niets sneeuwballen kon creëren. En reken er maar van dat een sneeuwballengevecht met hem erg oneerlijk was en nooit te winnen. Aan de andere kant kon ik van wat bladeren en takken een illusie weven, waarna ik met zijn tweeën was. En reken maar dat de sneeuwballen van de illusie even hard aan konden komen.
      Aan de minder positieve kant van zijn Terniw-magie stond dat als hij chagrijnig was hij de hele dag vergezeld werd door een winterse, snijdende storm. En daar had meneer zelf natuurlijk geen last van. Maar gelukkig kwamen die dagen niet veel voor, want eenmaal chagrijnig was er geen land meer met hem te bezeilen.
      Roqueam kuchte even, en wekte me uit mijn gedachten. Zijn donkere wenkbrauwen had hij hoog opgetrokken en hij keek me vragend aan. De rest van het gezelschap ook. Ah juist, dat was waar ook.


*Nadorhuan is Quenya voor Laffe hond


Hihihi, de lengte van mijn hoofdstukjes lopen wat exponentieel op, zie ik :'D Ik hoop dat jullie het niet erg vinden, haha

Reageer (3)

  • Ringwraith

    Ik ben erg benieuwd waarvoor je voor de Quenya-taal hebt gekozen. ^^
    Dit hoofdstuk maakt me wel nieuwsgierig. Er staat genoeg informatie in om een gewoon verhaal mee te schrijven en het voelt een beetje veel voor een kortverhaal. Maar ik laat me verrassen. :3

    7 jaar geleden
  • JamesPotter

    Zoo, ik heb EINDELIJK tijd om te reageren, dus hier ben ik dan. Hallo!
    Laat ik mijn oude gewoonte weer eens oppakken en mijn reactie beginnen met een liedje. Dat is lastiger dan dat ik dacht, want, zo veel liedjes ken ik niet. Achja. Ik ga voor
    'Be..... our...... guest! Be our guest! Put our service to the test!' Aangezien ze nu bij iemand op bezoek is.
    Also, wat een lastige namen :')

    7 jaar geleden
  • Slughorn

    Prachtig meis (:

    En opdracht gegeven (;

    7 jaar geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen