Gerechtigheid



      ‘We hoeven toch niet te twijfelen aan je kwaliteiten, Aethelwyne?’ De snerende woorden kwamen van een vrouwelijke Sidhe dicht bij het hoofd van de tafel. Ik trok mijn wenkbrauwen in een frons, in tweestrijd of ik nu verontwaardigd moest zijn of ongelovig dat ze me dit daadwerkelijk opdroegen.
      ‘Dat is toch geen probleem, nemen wij aan?’ Een Sidhe aan de andere kant van de tafel sloeg zijn armen over elkaar. ‘Ons is verteld dat het voor een Meroz-Sidhe geen probleem zou moeten zijn. Maar misschien ligt dat bij jou anders, je hebt per slot van rekening niet zo’n flitsende reputatie.’ Zijn blauwe ogen glommen venijnig.
      ‘Een beest? Hoe gaat dát dingen oplossen?’ Niemand gaf antwoord. ‘Bovendien, de laatste keer dat ik het controleerde, was het niet toegestaan om magie te gebruiken op stervelingen.’
      ‘Dit is een apart geval,’ glimlachte Roqueam rustig.
      ‘Maar-’
      ‘Tenzij je niet getalenteerd genoeg bent voor de taak, rest het je nu om te vertrekken,’ onderbrak hij me op kille toon. Ik voelde mijn kaak verstrakken.
      ‘Beschouw het als geregeld.’ Stijfjes verlieten de woorden mijn lippen en dwong ik mijzelf tot een beleefd knikje, voordat ik me omdraaide en de kamer uit beende.

Het kasteel doemde groot en duister voor me op. De wind was gaan liggen en alleen de sneeuw viel nog gestaag naar beneden. In de schaduw van een boom hield ik stil en nam ik een klein zaadje uit mijn zak en klemde die in mijn vuist. Toen sloot ik mijn ogen. Geconcentreerd bracht ik de herinnering aan de oppervlakte en liet ik de magie erop neer dalen. In volkomen stilte begon ik aan het weven van de illusie.
      Voor iemand die het tafereel aanschouwd had, zouden mijn contouren langzaam beginnen te trillen, voordat ze begonnen te vervormen. Mijn haar viel los langs mijn rug en werd op slag zo kort dat het maar tot op mijn schouders reikte. De kleur verschoot van roodbruin naar een vaal grijs. De lange, bruine jas die ik droeg werd vervangen voor een armoedige mantel die ooit blauw geweest had moeten zijn. Mijn gezicht en handen verouderden en werden knokiger, scherper. Het grijs van mijn ogen verdween en werd vervangen door donkerbruin.
      De verandering was compleet. Ik leek als twee druppels water op de oude bedelaarster. Ik opende mijn hand weer en keek naar het kleine zaadje. Met de magie om me heen me verbeeldend als een lang lint, dat ik verder en verder liet slinken tot een minuscuul dunne draad, streek ik voorzichtig tegen het kleinood. Het zaadje trilde even zacht en kwam toen tot bloei, zodat ik binnen enkele seconden een prachtige rode roos in mijn hand hield. Een tevreden lach zweemde om mijn lippen.
      ‘Dát,’ klonk ineens een stem uit het niets, ‘is toch een mooi staaltje magie.’ Zanif verscheen rechts van me met zijn armen over elkaar.
      ‘Je moet daar echt eens mee ophouden, het is doodirritant.’ Lachend klemde ik mijn vingers om de ruwe stam van de boom. ‘Wat doe je hier?’ Zanif trok zijn wenkbrauwen veelbetekenend op, terwijl hij met zijn rug tegen de boom aanleunde. Ik slaakte een zucht en keek hem licht geërgerd aan. ‘Ervoor zorgen dat ik mijn werk goed doe?’
      ‘In één keer goed!’ juichte hij, een hand sarcastisch in de lucht gooiend. ‘Maar in werkelijkheid ben ik hier gewoon om je uit te lachen omdat je er zo betoverend uitziet,’ grinnikte hij, gebarend naar mijn voorkomen. Ik snoof lachend en duwde hem opzij.
      ‘Dat hoort nou eenmaal bij een perfecte prestatie. Maar helaas, daar ben jij niet mee bekend, of wel?’ plaagde ik.
      ‘Ik vrees van niet, Vrouwe. Ik heb immers zoveel mislukte opdrachten gezien, dat ik haast vergeten ben hoe het wél gaat!’ Zijn dramatische gezichtsuitdrukking maakte dat ik de roos haast liet vallen van het lachen.
      ‘Houd daarmee op, idioot.’ Hij grinnikte, terwijl ik door de sneeuw me een weg begon te banen naar het kasteel. Het leedvermaak stond op zijn gezicht te lezen toen hij meeliep, óp de sneeuw, in plaats van erdoor.
      ‘Waarmee? Ik doe helemaal niets,’ gniffelde hij. Rollend met mijn ogen stopte ik voor de immense poort, terwijl er voor het eerst een rilling van zenuwen over mijn huid trok. Wat als hij me herkende en zich de gunst bedenkt? Wat dan?
      ‘Nou, verdwijn, jij tovenaar. Voordat ik je op de brandstapel laat gooien, ksst!’ Semi-beleefd maakte Zanif een diepe buiging, hij voor mijn ogen in het niets opging. Huiverend haalde ik diep adem en richtte me tot de houten deuren. Hij verdient het. Dit is alleen maar gerechtigheid. Zijn eigen acties hebben dit veroorzaakt en zelfs nu krijgt hij nog één kans om aan de vloek te ontsnappen. Het hielp niet. Met lood in mijn schoenen zette ik een stap vooruit en klopte drie keer aan.
      De deur zwaaide krakend open en het silhouet van de prins tekende scherp af tegen de verlichte achtergrond. Een nijdige frons tekende zijn gezicht, terwijl hij me verachtend aanstaarde. Ik hield hem in stilte de roos voor en boog mijn hoofd. Voor twee seconden gleed zijn woeste blik naar de rode bloem en vervolgens naar de deurknop.
      ‘Alstublieft, Heer. Neem deze roos, in ruil voor een schuilplaats tegen de bitterkoude storm buiten.’ De krakende stem was de mijne niet, hoewel ik de woorden sprak. Hij was van een oude vrouw, die mij een eeuw geleden in Londen een gunst verschuldigd was geweest. Ze had zelf gekozen, nog voor ik om iets kleiners had kunnen vragen, zoals een Aandenken.
      Het gezicht van de prins vertrok en hij snoof minachtend.
      ‘Een roos? Ik heb geen roos nodig. Je denkt toch niet dat ik je daarvoor onderdak ga verschaffen? Je zoekt het maar uit. Als je ergens nog wat geld hebt is er in het dorp een herberg.’ Met een minachtende vinger wees hij me naar rechts. Even leek het nog alsof hij nog ergens een beetje wroeging voelde, maar het besef omhulde me als een donkere mantel.
      Het dorp was linksaf.
‘Nu wegwezen, heks. Laat je hier nooit meer zien.’
      ‘Ik waarschuw u, heer. Wees niet misleid door uiterlijk vertoon, waar zuivere schoonheid vanbinnen ligt.’ Ik hield de roos opnieuw omhoog. Verachtend trok hij zijn neus op en fronste kwaad.
      ‘Verdwijn van mijn land, ellendig mens, voor ik je laat opsluiten!’ Hij maakte aanstalten de deur dicht te gooien, toen mijn stem voor een tweede keer tegenhield. Ik richtte me op in mijn volle lengte en liet de illusie van de bedelaarster vervagen. De lucht om me heen warmde op en knetterde van magie. Nu keek ik op hem neer.
      ‘Adam de la Porté, je hebt dit oordeel en deze vloek op jezelf afgeroepen door je hoogmoed, je arrogantie en je ijdelheid. Door je onvermogen om je woede te beheersen en door je egoïsme. Hierom zal je een vervloekt leven leiden. Voor de rest van je leven zal je een afzichtelijk beest zijn en zal men je schuwen. Geen kracht op aarde zal deze vloek kunnen breken.’ Terwijl ik sprak was er een radeloze blik in zijn ogen verschenen. Hij zakte op zijn knieën neer en keer naar de grond.
      ‘Alstublieft, alstublieft doet u dit niet!’ Ik gaf geen antwoord. ‘Ik smeek het u!’ Betraand keek hij naar me op, zijn handen wanhopig in elkaar wringend. Zijn diep blauwe ogen boorden zich in de mijne, toen hij ineens overeind schoot, zijn ogen groot van herkenning en besef.
      ‘Wacht.’ Een koude rilling liep over mijn ruggengraat toen hij me aan bleef staren en langzaam er weer wat arrogantie op zijn gelaat terugkeerde. ‘Wácht! Ik ken jou. Jij was dat dienstertje van vanmiddag.’ Een haast roofdierachtige lach klonk door de nacht. ‘Je bent mij een gunst schuldig. Ik kom die nu maar eens innen, geen beter moment dan nu. Ik,’ lachte hij, ‘beveel je deze vloek niet uit te spreken-’ voordat hij nog verder kon gaan, onderbrak ik hem met een ijzige stem.
      ‘Goed. Je krijgt je gunst.’ Een grijns grenzend aan waanzin sierde zijn gezicht terwijl hij zich weer rechtop hees. ‘Maar je bent misleid door je eigen kille hart, Adam. Een vloek zal op je rusten, op jou en je kasteel en alles wat daar leeft. Op je land en je bezittingen en op alles en iedereen wat onder jouw bevel staat. Je huis zal een donkere en angstige plek zijn, je land verdort, het bos corrupt en een gevaar op zichzelf. Adam de la Porté, je hebt dit oordeel en deze vloek op jezelf afgeroepen door je hoogmoed, je arrogantie en je ijdelheid. Door je onvermogen om je woede te beheersen en door je egoïsme. Hierom zal je een vervloekt leven leiden, als een afzichtelijk beest,’ herhaalde ik mijn eerdere woorden, met een tevreden lachje.
      ‘Stop, kreng! Ik heb je bevolen-’ Hij spuugde de woorden haast uit rood aanlopend van woede en wanhoop, terwijl ik onverstoord doorpraatte.
      ‘Maar, als na precies achtentwintig jaar het laatste blad van deze roos gevallen is, zal ook je laatste kans voor altijd verdwenen zijn. Als je erin slaagt om voor die tijd de wederzijdse liefde te kunnen vinden die werkelijk en onvoorwaardelijk is, zal deze vloek verbroken worden. Maar als je faalt is je lot getekend. Een beest zal je zijn, een beest zal je blijven.’




Reageer (3)

  • Ringwraith

    Het was echt prachtig hoe je omschreef hoe zij die illusie weefde!
    Ik vind dit echt goed bedacht trouwens. Ik heb me nooit afgevraagd waarom hij vervloekt was. Of komt dat ook gewoon in de tekenfilm naar voren? :')

    7 jaar geleden
  • JamesPotter

    Oke, ik heb weer een liedje kunnen bedenken. Maar ik ga er dvdn een parodie van maken.
    'There's nothing sweet, neither kind, and he is mean and he is coarse and unrefined
    Will he ever be dear and so I'm sure
    I wonder why I didn't see it there before'

    Also, ik zag deze hele scene als de scene van de film voor me. Goed beschreven!!

    7 jaar geleden
  • Slughorn

    Wauw Froukje. Prachtig ^^
    Is dit nu het einde? (:

    7 jaar geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen