Ja, ik weet dat ik erg gemeen ben. Sorry, maar eerst had ik bedacht om dit hoofdstuk en het vorige hoofdstuk aan elkaar te plakken... dat heb ik niet gedaan om de spanning op te bouwen.
En ja, ik moest best wel heel erg lachen (vanbinnen) omdat ik gewoon simpelweg een hoofdpersoon heb vermoord.
Sorry!

Ik ga met mijn rug naar het ingestorte paleis toe zitten, ik kan het allemaal niet meer aan. Met mijn handen voor mijn gezicht begin ik te huilen. Al mijn verdriet huil ik eruit, zelf meer dan al mijn verdriet, ondanks dat ik denk dat mijn verdriet ooit ophoudt. Hoe kan ik Acacia opvoeden als ik zo depressief ben? Hoe kan ik haar het allerbeste geven? Hoe…
Terwijl ik bijna verdrink in mijn verdriet, voel ik een hand op mijn schouder.
Ik draai me een klein stukje om en kijk recht in zijn ogen. Zíjn ogen!
‘Dit kan niet waar zijn…’ stamel ik. ‘Ik hallucineer…’
‘Liefje, je hallucineert echt niet. Ik leef nog…’ Mijn man lacht, en ik vlieg hem om zijn hals, zó opgelucht dat mijn hart bijna ontploft.
‘Ik… ik dacht dat je…’ fluister ik, hevig snikkend. ‘Dat je…’
‘Rustig, rustig, ik ben er. Die vuurbal raakte alleen mijn maliënkolder…’ Hij knuffelt me stevig. Nog steeds stromen de tranen over mijn wangen, maar nu van opluchting.
‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik, als ik wat rustiger ben.
‘Nadat jij en Acacia waren gevlucht, dreef ik Strega naar achteren. Dat duurde echt heel lang, een uur ongeveer. Tot ze tegen een uitstekende speer aanliep. Ze werd doorboord, en toen begon het kasteel te schudden. Ik ben net leven weggekomen, gelukkig. Het komt allemaal weer goed…’
Ik begin waterig te lachen, en we laten elkaar los.
‘Ik had me geen raad geweten als je was gestorven…’ mompel ik. En voordat ik nooit meer de kans krijg om het te zeggen, fluister ik: ‘Ik hou van je…’
Hij glimlacht, en we richten ons op onze dochter. Saturno tilt haar uit het mandje, het meisje begint te lachen. ‘Hey, kleintje. Ik laat jou echt niet opgroeien zonder je vader, rustig maar. Ik zal er altijd voor jou, voor jullie’ - Hij kijkt me liefdevol aan - ‘zijn. Wat er ook gebeurd.’
Ik leg mijn handen op mijn hart en zucht, vol liefde en opluchting. Ik dank de sterren dat hij nog bij me is.

Als we een kwartier later besluiten om terug naar huis te gaan, valt me op dat Saturno nogal… vreemd loopt.
‘Lieverd, wat is er?’ vraag ik, ik houd Acacia vast.
‘Ach, er is niks. Gewoon een verstuikte enkel!’
‘En daarmee ben je helemaal hierheen gelopen? Kom op, laat me je helpen.’
‘Jij moet voor Acacia zorgen, schatje.’ Hij lacht.
‘Ga gewoon op die drakenvriend van je zitten, moedige generaal!’
‘Ga jij maar eerst, dat is makkelijker met de kleine.’
Halvestaart bukt zo diep mogelijk, zodat Acacia en ik zonder al teveel moeite kunnen gaan zitten. Saturno maakt de gespen voor me vast.
‘Thanks,’ mompel ik, als hij voor me gaat zitten.
Hij knikt, en vraagt: ‘Zitten jullie goed?’
‘Nou… ik weet niet hoe we dit met Acacia voor elkaar moeten krijgen.’ Ik kijk even naar mijn dochter, ze ligt te slapen. ‘Wacht even, ik heb een idee.’
Met veel moeite pak ik uit een zadeltas een lap stof, en bind het zo vast dat mijn baby erin kan liggen. ‘Nu kunnen we gaan!’
‘Oké, rustig! We gaan hier weg.’ Mijn man geeft Halvestaart een seintje, en eindelijk, eindelijk vliegen we terug naar huis.

Reageer (1)

  • Allmilla

    OEF, hij leeft nog... :)

    6 jaar geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen