'Hier gaan we dan. Het is verkeerd om dit zo direct te vragen, maar het is wel nodig. Je hebt één missie, en daarvoor moet je deze zeven mensen kennen qua doen en laten.'
De stem van de man verraadde zijn leeftijd en tevens zijn emotie. Hoewel het eerste punt al te zien was aan de hoeveelheid grijze haren die plat op zijn hoofd lagen, konden ze toch geverfd zijn. De ongeduldigheid was te merken aan de manier waarop hij zijn bureaula met een ruwe ruk opentrok. Het geluid galmde na door de kleine ruimte, waar de enige lichtbron het kleine raam was. Zijn vingers zochten naar de juiste stapel papieren, de juiste kleur blauw. In tegenstelling tot zijn vele collega's die wel onthielden welk papier bij welke persoon hoorde, vond hij het handiger met kleuren te werken. Kleuren koppelen aan namen, dat was het makkelijkste voor zijn oude, vermoeide hersenen.
Knikkend duwde de jongen zijn lichaam meer naar voren. Zenuwen raasden door zijn lichaam heen. Het was dan wel niet zijn eerste missie, maar hij zelf was al de vierde persoon die hiervoor gevraagd werd. De organisatie waarvoor hij werkte en de man voor hem ook, stond bekend als eentje die elke klus klaarde binnen een kleine maand. Maar het volgende zorgde al een volle half jaar voor onrust in de buurt. De politie had het al opgegeven en riep de hulp van hen in. Snuivend lachend drukte de jongen zijn handen in elkaar. 'Kom maar op,' grijnsde hij. Klaar, dat was hij. Geen missie had hij niet goed afgerond en deze dus ook niet.
De man voor hem fronste eerst even zijn wenkbrauwen en leek van plan iets te op te merken, alleen sloot hij zijn mond weer. De geur die eruit kwam, die van kauwgom, verdween zodra die actie was voltooid. 'Je zelfvertrouwen is nog even groot als ik mij herinner, Ayudar,' grinnikte de man toch maar uiteindelijk. Vervolgens legde hij met een klap de stapel blauw gekleurde papieren tussen hen in, op het blinkende tafelblad.
'Je moet de dag goed beginnen, zeg ik altijd.' Met zijn ogen samengeknepen wachtte Ayudar op het moment dat de meneer de map open zou slaan. 'En een beetje vertrouwen in mezelf is wel handig voor deze missie, is het niet, meneer Jefe?'
Zonder een antwoord te geven, alleen kleinschalig te glimlachen door de manier waarop zijn naam werd uitgesproken, opende meneer Jefe de map. Gelijk bescheen de zwakke ochtendzon het papier dat bovenop lag. 'Dat is Rico,' en zijn dikke vinger met afgekloven nagels wees naar de foto bovenaan de pagina.
Langzaam draaide hij het om, zodat Ayudar de jongeman ook goed kon zien. Met gefronste wenkbrauwen staarde hij naar de foto. Een man met zwarte dreadlocks staarde hem terug aan. Zijn mond was een perfecte, rechte streep die amper zichtbaar was door de donkerheid van zijn huid. De ogen waren zo donker als zwarte gaten, die alle emoties van de jongen leek te hebben weggenomen. Ayudar liet zijn middelvinger over het papier gaan en sloot zijn ogen. Hij probeerde het gezicht voor zich te halen, een paar keer, zoals hij altijd deed. Zijn geheugen mocht hem nooit in de steek laten bij dit soort missies. Het was gezichten onthouden, de rest van de informatie proberen niet te vergeten, maar verder dan dat was niet nodig. Veel beginners schoten daar te fout in. Het brein kon niet alles onthouden, je moest een selectie maken van de punten die het wel waard waren de ruimte in beslag te nemen. En dat was ten eerste het gezicht en de naam.
Toen de zwartharige jongen zijn ogen weer open had gedaan, staarde meneer Jefe hem verbaasd aan. 'Ga alsjeblieft verder,' en Ayudar wuifde de verbazing weg. Hier had hij geen tijd voor. Het gezicht van Rico begon langzaamaan op hem in te werken. De ogen, dat was het kenmerk, niet de haarstyle. Ze waren zwart genoeg om te herkennen. 'Heeft die Rico nog een achternaam?' was een vraag die hem plots te binnen schoot.
De man schudde met zijn hoofd alsof hij uit een trance was gehaald. 'Nee, niemand doet daar aan achternamen. Daarom is informatie over hem vinden zo moeilijk.' Het kwam er traag uit, en aan de gezichtsuitdrukking te zien, was dit echt een irritant punt. Slim, dacht Ayudar, nog steeds grijnzend. Als dit is hoe die zeven denken, zijn ze slimmer dan ik had gedacht. Met herboren interesse haalde hij zijn haar uit een staartje en speelde er afwezig mee. 'Maar ga verder, ik heb het gevoel dat het wel wat wordt met dit zooitje.'
Nu knikte de man. Zijn licht trillende hand pakte het papier van Rico terug en zijn blauwe ogen scanden de tekst erop. 'Rico is de oudste van de zeven, met de leeftijd van tweeëntwintig. Wat de anderen van hem hebben opgevangen, is dat hij een blauwe motor in zijn bezit heeft en vaak basketbal speelt als hij geen onrust veroorzaakt. Veel zegt hij niet, hij staat er meestal alleen bij.'
'Voor de sier,' mompelde Ayudar. In zijn hoofd herhaalde hij enkele punten van Rico: basketbal, oudste, blauwe motor. Alleen kenmerken die hij toch weer zou vergeten omdat het niets uitmaakte. Er waren meer mensen de oudste van een groep, er waren meer zielen die basketbal speelden en meer mensen met een goede, blauwe smaak voor rijtuigen. 'Hij is daar voor de sier, slechts een pion van het spel.' De grijns op zijn gezicht vervaagde onwillig.
Voor kort keek meneer Jefe hem alweer met verbluffing aan, voordat hij terug het pokerface opzette. 'Zo kun je het noemen, ja. Moet je niets opschrijven eigenlijk, je krijgt dit wel nog zes keer.' Nog voordat de jongen antwoord kon geven, haalde hij uit een andere la een klein notitieboekje en een pen tevoorschijn.
Ayudars groene ogen keken er maar kort naar. Hij pakte de pen aan, liet het boekje voor wat het was, en speelde er afwezig mee. Hij liet het op zijn bovenlip balanceren, terwijl de oude man een nieuw papiertje uit de stapel toverde. 'Dan niet,' murmelde hij. 'Dit is Gemelo,' vervolgde hij op de monotoon van eerder, zoals hij altijd al informatie heeft doorgegeven. 'en hij heeft een tweelingzus genaamd Hermana. Ze zijn beiden twintig, en grappig genoeg is hun sterrenbeeld tweeling.'
Twee nieuwe gezichten keken hem aan. De jongen-Gemelo- leek qua ogen en neus op zijn zus, net als het haar. Niet zoals twee druppels water, en Ayudar voelde een steek van teleurstelling door hem heen gaan. Hij had een tweeling verwacht als Castor en Pollux. Hij kreeg echter in plaats daarvan zoiets als Apollo en Artemis. Germelo's haar was kort en blond, net boven zijn oren die ver uitstaken. Hermana had haar haar hetzelfde, kort en boven haar kleine oren, en beiden keken ze Ayudar beiden met helderblauwe ogen aan, waar de zon in onderging zoals het op het strand deed. In beiden neuzen rustte een ringetje, die van de jongen roze en van het meisje blauw. Tegen zijn wil in moest Ayudar daardoor grinniken. Familieleden hadden een vreemd soort humor.
De pion, die Rico was, had gezelschap gekregen van twee paarden, die eveneens de taak hadden de koning te beschermen. Wie was dat wel? Meneer Jefe had over iedereen iets laten vallen in het gesprek dat ze gisteren nog hadden, behalve over de leider van dit groepje rotzooi makers.
'Waarom lach je zo vreemd?' vroeg meneer Jefe aarzelend.
Als een wesp gestoken, stopte de zwartharige met die lach produceren en begon met achterover leunen. De pen viel door die actie van zijn gezicht af, terug de tafel op. Hij liet hem daar liggen. De stoel waarop hij zat kraakte, wat na-echode in het kamertje. 'Niets, ik dacht gewoon aan een tweeling die ik ooit kende.' De leugen was eruit zonder enige moeite. Genoeg tweelingen had hij gezien door zijn achttienjarige bestaan op aarde, maar het was niet de oorzaak van zijn gelach. Die zou meneer Jefe nooit te weten komen. De man had niet hetzelfde gevoel humor als Ayudar zelf, helaas.
'Volgende dan maar?' De man keek vragend op, en Ayudar gebaarde dat het prima was. Een glinstering verscheen in de bruine ogen van Jefe op het moment dat hij de twee papieren op die van Rico legde. Een ander gezicht werd onthuld. Eentje die hiertussen niet thuis leek te horen. Ze was als een engel tussen de duivels, haar licht was als de helderste ster aan de hemel, en toch was de duivel eerst een engel en de helderste ster een normale ster. 'Dat is Belleza. Twintig jaar, single en goed met pistolen,' en de man knikte naar de foto van een gezond gebruind meisje. Haar rode, krullende haren vielen recht over haar schouders en glinsterden, net als haar groene ogen. Een heel woud leek erin verscholen te zitten. Het was gevaarlijk er te lang in te kijken, verdwalen was te makkelijk.
Daarom blikte Ayudar naar iets anders op hetzelfde plaatje. Om haar zwanenhals hing een ketting, die glinsterde als de zon. Het hangertje was in de vorm van een half hartje, zoals kleine kinderen droegen, samen met hun BFF. Zo kinderlijk, ze past er echt niet bij op die manier, bedacht Ayudar. Maar het maakte niet uit, ze hoorde er wél bij, en dat maakte haar even gevaarlijk als de rest. Zij was zonder twijfel de koningin van de bende in het echte leven, maar in dit spel was ze slechts de loper. Zoals iedere film die hij had gekeken uit pure verveling een vrouw had waar elke man voor viel, zo had deze groep er ook één. Helaas voor hen had Ayudar zijn interesse in vrouwen al een lange tijd geleden verloren.
Haar gezicht zou hem wakker houden, dat wist de jongen zeker. Elke gezicht tot nu toe zou hem wakker houden. Rico met zijn zwarte gaten die alles weg zogen, Gemelo met zijn roze ringetje, Hermana met haar korte haren en Belleza met haar alles. Zo moest het vast en zeker gaan. Wie deze groep ook echt was, ze waren gevuld met de kleine clichés die Ayudar langzaamaan verveeld maakten.
'Interessant stel, is het niet? Wek ik al je interesse, Ayudar?' Nu was het meneer Jefe beurt om te lachen. Het was echter niet voor lang, want de jongen fluisterde een 'ja', zo zacht dat hij eerst niet kon verstaan.
'Ja,' herhaalde Ayudar harder, maar nog steeds op een fluistertoon, 'alleen had je die al toen je zei dat ik de vierde zal zijn.'
Sprakeloos legde de bejaarde man de pagina van Belleza weg en verving hem voor een afschuwelijk monster. Was hij wel een mens? Een schok ging door
Ayudar nog naziekende lichaam heen bij het zien van de jongeman op de foto. 'Wat is dát?' vroeg hij harder dan hij gepland had.
''Dát',' en de man maakte aanhalingstekens in de lucht, 'is niemand minder dan Enojado. Je bent niet de eerste die zo reageert op zijn verschijning. Moet je nagaan dat het een foto is.' Er liep een haast onzichtbare rilling heen over beide lichamen bij het horen van de naam. 'Vertel maar over dat monster Enojado,' commandeerde Ayudar toen hij lang genoeg naar het gezicht van de jongeman had gekeken dat de grootste afgunst verdwenen was.
'Enojado is wat je noemt een albino. Het litteken dat je daar ziet,' en meneer Jefe wees naar de rode streep die liep van het rechter rode oog naar halverwege de bleke nek, 'komt door de voorganger van jouw voorganger, Bertus. Hij probeerde zich te verdedigen toen Enojado hem verraste door die avond van zijn missie bovenop hem te springen. Het gebeurde een paar straten verderop van hier.' Hij wees naar het raam, waar het gordijn zachtjes mee schommelde met de wind. De frisheid van buiten had een fijn en vernieuwend effect op de twee personen in het benauwd makende kamertje. 'Veel meer weten we niet over deze jongeman, behalve dat hij de enige is zonder een verblijf zoals een woning.'
Ayudar deed niet eens de moeite om zijn ogen te sluiten en het aanblik tot hem door te laten dringen. Een menselijke albino had hij alleen gezien in een paar films, hij wist hoe ze eruit zagen. Energie schoot door hem door de gedachte dat hij er eentje in het echte leven kon zien. Het was een verkeerde zet van God geweest zulke mensen te maken, maar ze waren zeldzaam en Ayudar hield van dat soort dingen. Enojado, het was een vreemde naam, eentje die niet paste bij iemand die de taak van een toren had in dit vage spel. Dit was echt interessant aan het worden. Het tempo moest omhoog, hij wilde weten wie de koning was. Wie hij schaakmat moest zetten.
'Ik zie je ogen groener worden, Ayudar. Dat moet een goed teken zijn, is het niet?' Grinnikend liet de man iemand anders zien. De angst en verbazing die Enojado had ingeboezemd bij de jongen, verscheen op slag bij het zien van dit gezicht. Het straalde rust uit. Als rust een persoon was, was het deze man wel. De lichtbruine haren stonden alle kanten op, wat vast door nature kwam, te zien aan de hoeveelheid krullen. Zijn wangen, die licht bloosden, werden bedekt door een regen van sproeten. Verder keek Ayudar, om tot de ontdekking te komen dat de rommelige wenkbrauwen in een vervaarlijke frons waren en de donkerblauwe ogen een storm verraadde die alles kon verwoesten dat hij lief had. Dat mocht dan wel niet veel zijn, hij wilde het liever zelf heel houden. 'Dit is Derecho. Je zult hem het meeste van de groep zien, of toch niet. We zijn erachter gekomen dat hij de rechterhand is van de leider van de groep en met hem moet je niet sollen. Als je hem tegenkomt in het bijzijn van alleen de leider...' Meneer Jefe stopte om te hoesten. Zo snel als hij kon, hield hij zijn hand voor zijn mond en staarde diep in de ogen van Derecho. 'Ayudar, hij lijkt alleen gevaarlijk, en hij is alleen gevaarlijk in het bijzijn van zijn leider. Hij is als een waakhond die pas bijt als je te dicht bij hem bent.' De hoest verdween, maakte de helft van de woorden daarvoor onverstaanbaar, waardoor de arme man ze nog een keer moest herhalen.
'Interessant. Dus hij is de koningin?' vroeg Ayudar zich hardop af. Rustig en beheerst liet hij zijn haar tussen zijn lange vingers gaan. Het plukje kwam gelijk goed te zitten achter zijn oor. Het gezicht voor hem leek hem nog steeds uit te lachen, al was de lach verleden tijd. Hij herkende het van een paar jaar geleden, maar de donkerheid had de Derecho opgeslokt en Ayudar met lege handen achtergelaten.
'Als je het zo wilt noemen, dan is het wel zo, ja.' Er kwam een glimlach aan het licht die de jongen nog nooit had gezien. De tanden van de man waren niet de gezondste die hij had gezien, en hij keek weg. De stank van de goedkope kauwgom kwam weer tevoorschijn. 'Ben je dan klaar voor de koning?'
Natuurlijk was hij daar klaar voor. Om die reden zat hij hier. De rest waren slechts soldaten die dood mochten op het slagveld, mochten vechten voor de bescherming van de koning. Zij waren de offers die gebracht moesten worden om een God tevreden te houden. Zijn nieuwsgierigheid groeide met elke seconden die de klok weg tikte. Zijn pokerface liet hij vallen, iedereen mocht weten dat dit het moment was waarop hij had gewacht. 'Vertel me die koning maar, meneer Jefe.'
'Zo mag ik het horen,' en lachend legde de man het bijbehorende document bloot. Deze was voller dan de anderen voorheen, misschien omdat de leider juist het belangrijkste was en alle informatie over hem welkom was. Er was niet iets als te veel als het daar over ging.
'Dit is Dulce en hij-'
Meneer Jefe werd onderbroken door de luide schaterlach van Ayudar. De jongen trilde helemaal door zijn actie. Zijn groene ogen namen de foto een paar keer op, maar hij kon het niet serieus nemen. Wat hij zag, was nog maar een kind, hooguit twaalf. De rode krullen kwamen net over zijn oren heen, meer sproeten dan Derecho versierden zijn wangen, de blauwe ogen hadden nog de pretlichtjes die bij ieder ander lid waren gedoofd en ze werden beschermd door een bril. En die lach, zo breed en schijnend. Niemand van zijn groep had gelachen op de foto. Dit was een grap. Dit was gemaakt om hem te testen. Daarnaast, de naam. De naam. Meneer Jefe had misschien toch wel dezelfde soort humor als hem.
'Meen je dit? Zelfs de naam. Het betekent 'schattig' in het Spaans. Meneer Jefe, laat mij de echte informatie zien, niet dit kind,' en Ayudar wees naar het lachende gezicht. De ogen glinsterden te fel, naar zijn zin, en hij legde zijn hand erop. 'Nu graag.'
Er was een paar seconden een strijd van emoties op het gerimpelde gezicht van de man te zien, voordat hij de moed had verzameld Ayudar de waarheid te vertellen. 'Jongeman, dit is geen grap. Dit is de leider van Desastre; Dulce. Hij is geen kind meer, maar zeventien jaar. Onderschat hem niet. Hij lijkt dan niet uit het juiste hout gesneden te zijn om een koning te zijn, hij is gevaarlijk. Gevaarlijker dan iedereen bij elkaar. Hoe denk je anders dat hij het heeft geschopt tot leider van die bende?' Afwachtend op een antwoord kijkt de man de jongen aan, die zijn ogen heeft gesloten om het kinderlijke aanblik tot hem door te laten dringen. Niet dat het gezicht vergeetbaar was.
'Door puppyogen op te zetten, daar vallen die sukkels toch wel voor,' mompelde Ayudar zijn antwoord. 'Alleen oké, je kan gelijk hebben. Zijn gezicht kan een masker zijn en daaronder zit de echte demon. Maar het zal mij niets verbazen als dat niet zo is. Hij ziet er uit als een kind.' Ayudar leunde naar voren, greep de stapel papieren met beiden handen vast in een snelheid die de oude ogen van de man niet aankonden, en hij legde het allemaal netjes op zijn schoot. Nog voor enkele ogenblikken las hij alles door. De namen herhaalde hij ontelbaar veel keren, de foto's liet hij tot zich doordringen en de leeftijden, hobby's en statussen liet hij amper bezinken. Door terug te gaan naar de werkelijkheid, opende hij zijn ogen traagzaam en glimlachte gerustellend naar de oudere man. 'Kinderen horen niet de spelen met de levens van anderen. Dit stoppen is kinderspel, meneer Jefe.'


Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen