I'VE BURRIED MY LOVE IN THE MOONDUST




Falar was het grootste probleem voor slechts een kleine vijf maanden. De man had het niet op achtervolgingen, maar op sociaal doen en proberen het aardig aan te pakken. Nu Dulce langs de winkels slofte, bedacht hij zich dat hun eerste ontmoeting een verrassing was geweest die hem niet aanstond. Ten eerste omdat hij alleen was en niet met Desastre. Ten tweede omdat het de eerste keer was dat hij van de Orden had gehoord.
Het was een impulsieve actie van hem geweest ervan uit te gaan dat een bende oprichten als wraak tegenover een anderen een simpel iets was. Geen politie die om de hoek zou komen, laat staan een organisatie die gespecialiseerd was in bendes bestrijden alsof ze ongedierte waren. Al die dingen had hij niet eerder gehoord Al die dingen had hij niet ervaren.
Amm was dan wel niet de grootste stad, het was dat iedereen elkaar kende. Natuurlijk had de stad haar geheimen, maar er waren genoeg mensen die ze in vertrouwen nam om ze te vertellen. Falar leek zo persoon.
Met het geld in zijn ene broekzak en zijn mobiel in de ander stapte Dulce de winkel binnen. Hij had zich voorgenomen het niet te moeilijk te maken. Zijn nachtrust was amper iets geworden en hij was zich er heel goed van bewust dat hij gelijkenissen toonde met een zombie. Het maakte hem niet uit. Het belangrijkste was dat hij de winkel binnen kon stappen zonder herkent te worden. Hij was slechts een van de vele tieners die donkere wallen had en een houding die zei dat hij er geen commentaar erover wilde horen.
Toch was hij zich ervan bewust hoe beveiligingscamera's hem in de gaten hielden. Ze vingen op hoe hij zonder aarzeling een zak appels pakte, hoe hij doorging naar de maaltijden die simpel waren en de alcohol vermeed, want hij was te jong het te kunnen kopen. Als een lid het wilde, moesten ze maar zelf in beweging komen. Het voelde alsof Falar hem in de gaten hield, tussen de rekken door, veilig in de ruimte waar de camera’s lieten zien waar hij was. Want zo deed hij dat.
Daarnaast hield de man ervan niet te veel te zeggen. Te doen alsof hij iemand anders. Te liegen over zijn identiteit. Nog steeds vroeg Dulce zich af hoe hij er te laat achter was gekomen. De ene dag had hij een normaal gesprek met de man en zijn Amerikaanse, zware accent, de ander dag werd hij gedwongen te zeggen wie alle leden waren.
De kassadame keek hem met grote ogen aan toen hij aankwam met een mand en alles op de lopende band zette. Haar verbaasdheid werd groter toen hij het geld gaf en leek pas te verdwijnen zodra hij haar een goede dag wenste en de winkel weer uitliep. Het werkte hem allemaal op zijn zenuwen. Hij had door dat het leven anders werd naarmate de Orden langer achter hen aan zaten en nog steeds voor een groot raadsel stonden.
Het probleem met Falar was dat hij had gezien hoe Dulce te werk ging. De roodharige jongen wachtte als een vos op zijn prooi, op de juiste tijd om aan te vallen. Hij had gezien hij Dulce faalde. En Dulce wist niet wat erger was. Dat hij de kennis bezat wat zijn strategie was of omdat hij wist dat het niet altijd lukte.
Niet dat het een heel lang gesprek was geweest die Dulce voerde met ene Gris. De jongen stond nerveus ogend ergens voor de universiteit te wachten, zijn hand door zijn bruine haren halend en om hem heen te kijken alsof hij een opgejaagd dier was. Of Dulce medelijden had met die houding, kon hij zich niet herinneren. Hij had veel ervaren, maar tevens ook geleerd dat er zo uitzien geen goed idee was. Er liepen immers mensen rond die erop getraind waren de zwakkere eruit te pikken en ze aan te pakken. Of hij zo mens was, wist hij wel zeker. De ene dag deed hij het zonder dat hij het doorhad, de volgende dag wilde hij Desastre groter maken en besloot eindelijk een gesprek aan te gaan met Gris.
Om hem vervolgens op dit moment voor zijn neus te zien verschijnen. Uit het niets maakte de jongen zich los uit de schaduw van een steegje en wenkte naar de duisternis om zijn richting op te komen. Dulce’s greep op de boodschappentassen werd steviger, klaar om ze als wapen te gebruiken als het nodig was.
‘Kijk eens wie we daar hebben.’ De duisternis was zo te merken een persoon, en hij kwam Dulce te bekend voor. ‘Als dat onze kleine leider van Desastre niet is. Wanneer was de laatste keer dat ik je zag? Een halfjaar geleden of zoiets, is het niet?’ Een lach en voetstappen, om vervolgens aan te voelen hoe de spreker hem meetrok de donkerheid van het onbekende in.
De inhoud van de tassen rammelde vervaarlijk en Dulce kon begrijpen waarom. Diep haalde hij adem, proberend niet zijn oude angst nieuw leven in te blazen. Hij was gevreesd, even gevreesd als de persoon voor hem die dacht dat hij nog het jochie was van maanden geleden. ‘Denk het,’ antwoordde hij uiteindelijk.
Meer gelach. Dulce wist dat hij in het nadeel was. Zelfs al zou elk lid van Desastre naast hem staan, nog steeds zou hij in het nadeel zijn. Ook al waren ze dan met meer, nog steeds stond zijn angst aan de vijandelijke kant. Met een zucht probeerde hij niet in de meest groene ogen die hij had gezien te staren.
Dat was moeilijk dan hij had ingeschat. Met een ruk aan zijn kin werd hij gedwongen wel oogcontact te maken, een beweging die ervoor zorgde dat zijn bril bijna van zijn neus afvloog. ‘We gaan het niet allemaal opnieuw doen, oké?’
‘Alsof dat zo makkelijk kan.’ Dulce beet p zijn lip met de hoop de woorden zachter te laten klinken. Misschien wel zo zacht dat hij ze alleen kon horen.
‘Je hebt een andere houding gekregen,’ klonk een andere stem die Dulce eveneens bekend voorkwam. De greep op zijn kin werd zwakker en de persoon voor hem duwde hem in plaats daarvan tegen de muur aan. Het geluid van zowel zijn korte schreeuw als het gerammel van zijn boodschappen weerklonk door het steegje. Met zijn handen gebaald tot vuisten schuifelde Dulce wat weg van de muur, zodat zijn rug niet langs de bakstenen schraapte en meer wonden veroorzaakten dan hij wenste. ‘Het heeft geen nut om je te verschuilen in de duisternis hier, ik weet toch wel tegen wie ik spreek, Casos.’ Het laatste woord klonk als gif in zijn mond, en hij siste het laag en langzaam.
Alsof het een teken was, voelde hij hoe hij omhoog werd gehesen. Niet met zorg, maar ruwheid. De blauwe ogen die Dulce nog altijd kon herinneren, van Gris keken hem met gemengde gevoelens aan. Dan nieuwsgierigheid. Dan boosheid. Dan herkenning. Een vage glimlach speelde met Dulce’s lippen. Hij werd nog herkend door de mensen van Amm en dat voelde goed.
‘Je hebt ook meer lef gekregen, merk ik.’ Een niet zo vriendelijke klap, die normaal wel vriendelijk zou zijn, werd gegeven op zijn schouder. Het zorgde ervoor dat de leider van Desastre even in elkaar kromp. Het gewicht van de persoon leunde op zijn schouders en dat was geen fijne ervaring. ‘Wat denk je wel te doen op onze grond?’ fluisterde de persoon in zijn oor.
Instinctief sloeg Dulce hem weg, alsof het een irritante vlieg was, wat best kon. ‘Het is een winkelcentrum, die is voor iedereen, Gabriel’ verzuchtte hij. Dit gesprek zou nog heel lang duren, de bende kennende. Ze hielden teveel van hun slachtoffer tot waanzin drijven, tot keuzes laten leiden waar er altijd maar een einde was: zij wonnen wat ze wilde winnen.
De hand verplaatste zich van zijn schouders terug naar zijn kin. wederom werd die, deze keer ruwer, de kant van de spreker op geduwd. Een andere manier, of een andere stem, drong tot Dulce door, net als hernieuwde angst. Wat had hij precies verkeerd gedaan? Kon hij het terug nemen?
‘Kijk me aan, onbeschaamde, onduldbare overlast,’ siste de spreker zonder een spoor emotie, en Dulce had geen keuze om iets anders te doen. De zwarte nagels drongen tot diep in zijn huid daar door, wat tranen opwekten, die hij snel wegknipperde. Hij gaf Casos niet weer het recht hem zo te zien, emoties tonend en in paniek. Hij was hun vijand die stevig in zijn schoenen stond, die amper de grond raakten. ‘Mijn naam is niet Gabriel. Niet meer. Je praat tegen de enige echte leider van Casos, Lucifer. Onthou dat of moet ik het in je ramen.’ Met zijn kiezen op elkaar geklemd werd het dreigement uitgesproken.
Seconden tikten voorbij, waarin het traagzaam tot Dulce doordrong. Lucifer was een naam die de bende gebruikte voor hun leider. De keren dat hij hen tegen was gekomen had hij een ander persoon gehoord en gezien, niet iemand met een half kaal hoofd en zwart met rode haren. Hij had gekeken in een paar bruine ogen die samengeknepen waren, niet in een paar groene ogen die vol woede stonden. ‘Wat..?’ was het enige woord dat in hem op kon komen.
Met een klap werd hij losgelaten. Hij was er niet op voorbereid en met veel pijn voelde hij de harde ondergrond. Het volgend wat hij voelde was het koude metaal van zo te voelen een mes tegen zijn keel. ‘Wat?’ herhaalde blijkbaar nu Lucifer zijn woord. ‘Het was simpel gedaan. Xavier is geen goede vechter, geen goede leider. Geen idee waar hij nu is, niet dat het wat aanmaakt. Het is beter als hij ook wegblijft.’ Hij lachte, een onaangename lach die eveneens geen gevoelens liet horen.
‘Je wil dus zeggen dat je hem heb weggejaagd en jij zijn plek hebt ingenomen?’ Langzaam sprak Dulce zijn vraag uit, niet wetend of het wel goed was dat hij doorvroeg. Het was beter hier zo snel mogelijk weg te gaan, maar dat leek onmogelijk. Casos, wist hij nog van vroegere ontmoetingen, bestond uit minstens vijf mensen die sneller reageerden dan normale mensen konden doen. Elke beweging die hij maakte werd zeker in de gaten gehouden door mensen die hij nog niet had gezien.
‘Precies dat. Je hebt het door. Ik hoef het niet in je kop te ramen.’ Er volgde een aai over zijn hoofd, die Dulce in stille boosheid toeliet. Met zijn kiezen op elkaar vervloekte hij Lucifer in stilte. Hij had het recht niet hem zo te behandelen.
Er werd Dulce ruimte gegeven, merkte hij. Hij voelde niet langer de adem van mensen in zijn nek of de lichaamswarmte. ‘Heb je wisselgeld?’ Het onderwerp werd zo vlug verandert dat het even duurde voordat hij doorhad wat de vraag was. Met grote ogen staarde Dulce op en rechte zijn rug. Opstaan ging wat moeilijk door alle pijn die hij voelde, maar het lukte hem. ‘Alsof ik het ga geven,’ antwoordde hij met hervonden moed. Steun zoekend bij de muur raapte hij de tassen op. Het gewicht voelde vertrouwd in zijn handen. ‘Fijn je weer gezien te hebben na al die maanden en leuk dat je verandert ben,’ en nonchalant stapte hij weg bij de muur.
Lucifer gebaarde naar de groep achter hem die onzichtbaar waren voor Dulce zelf en besloot zich los te maken van de schaduw. ‘Alsof ik je zo makkelijk laat gaan.’
‘Doe je niet, ja, ik ga alleen makkelijk weg.’
Het volgende moment rende Dulce alsof zijn leven ervan af hing. Wat best kon kloppen. Hij herinnerde zich de adrenaline die door hem heen ging jaren geleden, dat door dezelfde reden kwam. Casos bestond dan wel langer dan Desastre en had hetzelfde gebied, de reputatie van Desastre was beter en gevaarlijker. Niet voor niets hadden ze als eerste Falar naar hem gestuurd en niet voor niets had hij gefaald. De Amerikaan had verteld dat hij al eerder eenzelfde bende genaamd Darkness met de grond gelijk had gemaakt zonder te veel moeite.
Bendes waren niet hetzelfde en dat was de fout dat de Orden maakte.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen