Overal is mist. De wereld ziet er grijs uit. Nou ja, dat ziet het er altijd al uit. Met een zucht laat ik de oude bladzijdes van het boekje door mijn hand glijden. Hoe moet de wereld mij wel niet zien: een oud mannetje, eenzaam en alleen zittend op een bankje in het park, glazig voor zich uit kijkend. Met als enige gezelschap een zwijgende oude wilgenboom.
Ik haal een hand door mijn grijzende haar en trek mijn vest verder dicht. Terwijl ik dat doe, valt het boekje van mijn schoot. Een oude foto glijdt uit het boekje. Snel pak ik het op. Als ik de foto weer zie na, na…. Hoe lang geleden is het eigenlijk, dat ik deze foto voor het laatst heb gezien? Ik weet het niet meer, maar zelfs na al die tijd vullen mijn ogen zich nog steeds met tranen.
Op de foto staat een beeldschoon meisje. Het meisje staat met een stralende glimlach op de foto. Ja stralend, zo was zij altijd. Stralend als de zon. Naast het meisje staat een jongen met zijn arm om haar heen geslagen. Rechts van de jongen staan nog twee andere jongens. Één met een bril. De ander, met een ondeugende grijns op zijn gezicht, had zijn arm om de brillenman heen geslagen. Links van het meisje staat haar vriendin. Ze houdt haar vingers in een vredesteken omhoog. Allemaal dragen ze een schooluniform. Het was hun laatste schooldag voor de zomervakantie. Op de foto zagen ze eruit als een hechte groep.
Ik stop de foto terug in het boekje.
Hoe laat zal het zijn? Ik kijk op mijn horloge. Half twee. Nog een half uur en dan staat mijn zus met haar man en twee kinderen voor de deur. Ik wilde niet dat ze kwam en haar tijd verspilde aan een nutteloze broer, maar Maria stond erop om langs te komen. Zo is ze nou eenmaal. Zo is ze altijd al geweest. In het verleden, als ik ruzie had met onze ouders was zij altijd diegene die de ruzies probeerde te sussen. Als ik op school weer eens in gevecht raakte, was zij altijd diegene die mijn wonden verzorgde. Wanneer onze ouders mij niet geloofde was zij altijd diegene die mijn kant koos. Iedereen zei altijd: “Je mag jezelf gelukkig prijzen met een zus zoals zij.”
Gelukkig was ik. Gelukkig met Maria. Gelukkig met Jack en Cas, mijn oude schoolvrienden en Eva natuurlijk. Eva, daarmee begon het allemaal. Als ik erop terug kijk, wou ik dat ik naar Cas had geluisterd. Cas was altijd al de slimste van ons drieën, maar ik luisterde niet. Ik was eigenwijs. Als Cas de slimste was, was ik de eigenwijze en Jack de knapste.
Eva was Jacks vriendin. Waar Jack ging daar ging zij. Ze waren onafscheidelijk. Nog steeds als je het mij vraagt. Dat herinnert mij eraan dat Cas vorige week had gebeld. Jacks en Eva’s tweede kind, een zoon is geboren. Hun eerst kind Alice is ook al vijf geworden. Wat vliegt de tijd, had Cas verzucht. Ja, de tijd vliegt inderdaad, voor ons. Voor sommige blijft hij stilstaan. Was de tijd maar stil blijven staan toen we zestien waren. Toen Cas nog als een nerd op school rondliep. Hij hielp Jack en mij altijd met ons huiswerk. Dankzij hem zijn wij geslaagd. Zelfs Jack, die bekend stond als de clown van de school en vaak moest nablijven, omdat hij weer eens de meisjes wc liet verstoppen. Het water stroomde zelfs de gang op. “Het gezicht van de directrice was het nablijven waard.” had die sukkel met een grijns gezegd. Cas en ik vonden het geweldig. Eva daarin tegen was woedend op Jack. Ze dreigde het uit te maken. Sindsdien heeft Jack nooit meer iets uitgehaald.
Eva stond altijd in het teken van vrede. Ze had een hekel aan onruststokers. Eva had dat karaktertrekje van haar vriendin Claire overgenomen. Claire. Had ik haar maar nooit leren kennen. Was ik maar niet verliefd geworden. Hadden we maar niet gezoend.
Ik sta op van het bankje en loop naar het meertje. Ik haal de foto uit het boekje, kijk er nog één keer naar en gooi het in het water. Was Claire maar nooit dood gegaan.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen