Het boos worden op Dulce leek een dagelijkse routine te zijn geworden. Om het uur kwam er wel een lid van Desastre naar hun leider toe met maar één vraag: ‘wat is er met je ouders gebeurd?’
Dulce zelf deed mee aan die dagelijkse routine. Niet aan het vragen stellen, hij wist het antwoord namelijk al. Zijn ouders, allebei, met zijn zusje, zaten nog vrolijk en gezellig in een huis middenin Amm. Niets bijzonders. Ze waren niet dood, niet gescheiden, slechts gelukkig en waarschijnlijk nog steeds afvragend waar hij heen was gegaan. Want wat was er met hem gebeurd?
Belleza had de kennis in bezit dat hij Casos niet mocht, maar dat had elk lid. Vanaf het begin was het duidelijk dat die twee bendes niet samen gingen, al helemaal niet in zo stad als Amm. Nooit had Dulce letterlijk gezegd dat hij ze haatte, niemand anders had dat eveneens gedaan. Het leek iets te zijn dat normaal was. Twee groepen mensen met hetzelfde doel moesten iets delen. Dat ging gewoon niet goed.
En toch, lang had hij niet van ze gehoord. Tot vorige week. Hun bestaan vergeten was iets dat heel moeilijk was, en dat werd alleen maar moeilijker door het feit dat ze erg actief waren. Waar de toeristen heen gingen, gingen zij heen, als een schaduw. Wie lette er nou op schaduwen? Niemand. En dat was de fout die mensen maakten.
Met een zucht besloot Dulce weer naar buiten te gaan, de tuin in, met de deur achter hem op slot zodat niemand hem kon storen. Alles leek hem tegen te willen werken. Hij negeerde het geschreeuw van Belleza, die vertelde dat ze deze keer wél een antwoord verwachten. Dulce kon die makkelijk geven, het waren slechts een paar woorden, maar het effect dat het op haar, of nog erger; Desastre zou hebben, zo te groot en negatief zijn.
Voor de achterdeur werd hij echter tegengehouden door Rico. De tweeëntwintig jarige man was minstens twee koppen groter dan hem en de manier waarop hij Dulce bekeek liet de afstand groter lijken. Met zijn armen nog moeizaam over elkaar heen hield hij de hele deur uit het zicht. Zijn herstelling had niet lang geduurd, in vergelijking met die van Derecho. Hij lag nog na te putten op de bank, alsof hij energie wilde besparen, terwijl Rico onrustig rond het huis liep, af en toe vragend wat hij verkeerd had gedaan.
Zoals nu.
‘Dulce, wat heb ik verkeerd gezegd toen?’ Zijn stem was niet dringend zoals de rest van de leden, niettemin luid. Of dat alles makkelijker maakte of niet, dat maakte niet uit. Dulce wilde naar buiten en als hij dat niet mocht, dan zou hij ervoor zorgen dat het wel mocht.
‘Ga aan de kant,’ murmelde Dulce onder een diepe zucht door.
Geen beweging, zoals hij al had gedacht. Mensen waren opstandig tegen hem geworden. De wilde kant van hen, die hij juist wilde bewaren om het tegen iemand anders te gebruiken, was nog te actief. Hij had geen controle over wilde dieren, niemand had dat. Waarom dacht hij dat hij het al die tijd wel gehad te hebben?
Langzaam zette hij nog een stap richting de deur, opdringerig, maar Rico week niet weg. ‘Ben je doof geworden, Ri?’ vroeg hij met zijn kiezen op elkaar geklemd. De gevoelens in zijn lichaam hielden een gevecht en hij merkte dat zijn geduld aan het verliezen was. Dat deed het al een hele week. Er ging geen dag voorbij dat hij wel naar buiten moest om de lucht in te ademen en zo te kalmeren. En als hij dat niet snel genoeg deed, kon iedereen in de omgeving wel horen dat hij kwaad was. Op zichzelf. Op anderen.
Rico keek op hem neer met zulke donkere ogen dat Dulce gehaast zijn stap terug stapte. Hij gaf ruimte vrij, iets wat hij niet zou moeten doen. ‘Het is eerder dat jij doof lijkt te zijn, Dulce.’ De ogen werden ergens anders opgericht, naar een punt achter Dulce. ‘Je loopt weg van iedereen die naar je vraagt en jij denkt dat er geen punt komt dat iemand daar wat aan doet?’
Met hernieuwde moed, misschien omdat hij niet meer die kijkers hoefde te zien, mompelde Dulce wat. Geen vloekwoorden, geen verwensingen, geen antwoord of nog een vraag. Gewoon een reeks woorden die in hem opkwam, puur omdat hij wat wilde zeggen.
Zo bleven ze niet lang staan. Dulce hoorde aan hoe meer leden achter zijn rug om aanwezig waren, te merken aan het fluisteren en de kleine gebaren die Rico maakte om met ze te communiceren. Met een verslagen gebaar opende Rico de deur achter hem zonder zijn blik af te werpen van het onzichtbare punt en Dulce stapte langs hem heen. Een frisse windvlaag en zachte motregen verwelkomde hem. Het was niet precies wat hij nodig had, maar het kon genoeg zijn zijn emoties te bedwingen.
Als Rico niet tegenover hem ging zitten en besloot dat zijn mond open doen hetgeen was wat zijn leider zou moeten waarderen.
‘Weglopen van je problemen zorgt er niet voor dat ze verdwijnen. Dat zou je wel moeten weten, is het niet?’ Alweer kwam de toon van eerder terug, eentje die hij wel vaker gebruikte als hij tegen personen praatte die in de greep waren van hun gevoelens.
Zonder zijn blik af te werpen van de ondertussen al nat geworden grond zweeg Dulce. Weinig bewegingen maakte hij, anders dan wanneer hij hier alleen zat. Dan stond hij soms op om de tuin beter te bekijken, naar de bloemen die niet leken te willen groeien of de insecten die het laatste beetje eetbare op zaten te eten. Nu zat hij gewoon als een simpel standbeeld op een stap grote tegels te staren naar hoe de druppels zijn donkere broek nog donkerder maakten.
Het geluid van een stoel die verschoven werd klonk door de tuin heen. ‘En het niet verkeerd om problemen te maken, maar het is wel verkeerd om het ook de problemen te maken van anderen.’
‘Zeg dat maar tegen Casos.’ Het waren gedempte woorden die er al werden uitgesproken voordat Dulce er erg in had. Of hij ze terug wilde nemen, wist hij niet. Het was de waarheid en om die in te ruilen voor weer een leugen die toch wel achterhaald zou worden, zou voor meer problemen en haat zorgen.
Met gefronste wenkbrauwen staarde Rico hem aan. Hij sloot zijn ogen en maakte van zijn handen een kommetje, waar de regen in verzamelend werd, die hij uiteen liet spatten tussen zijn sokken. Nog een paar keer herhaalde hij het, woorden zeggend die op bedankjes leken. Dulce kon er geen wijs uit worden. Het was vast een van die vreemde trekjes die Rico nog over had uit zijn thuisland en hier naartoe had genomen.
Het harde gebonk op de deur zorgde ervoor dat de man stopte met die bewegingen maakte. Met moeite stond hij op en liep richting het geluid, die merkbaar veroorzaakt was door de tweeling. Op een kier opende hij de deur.
‘We willen met Dulce praten,’ zei Gemelo.
‘Nu,’ zei Hermana.
Ze maakten elkaars zinnen niet af, ze maakten gewoon een nieuwe zin die er perfect achter paste. Zo was alles wat ze deden. Hun eigen acties, die op een of andere manier paste bij de acties van de ander.
Dulce merkte hoe Rico kort naar hem keek en toen zijn hoofd schudde, om onverstaanbaar voor hem uit te leggen dat het nu niet kon. Hij was aan het praten, niet iemand anders. Dat kon later nog komen. Eerst was hij.
De tweeling sprak hem nog tegen. Rico, die geduldig zijn woorden herhaalde, kon uiteindelijk de deur sluiten zonder voor gewonden te zorgen en ging in dezelfde houding terug in de tuinstoel zitten, de nattigheid negerend. ‘Casos is niet wat jij doet. Die is heel wat anders.’
Dat was een opmerking die ervoor kon zorgen dat Dulce opkeek. Gehaast maakte hij zijn bril schoon met zijn mouw, om de omgeving beter te kunnen zien. Een pluk niet meer zo krullend, rood haar viel tussen zijn oog en het glas, maar hij had niet genoeg energie dat weg te halen. Zijn handen vingen de kou op die de regen en de wind met zich meebracht, genadeloos en stekend. Rico keek anders op tegen de bende dan hij deed. Als Dulce het goed had onthouden, had Rico hen nooit in het echt gezien. Hij had een beeld van ze gevormd door de verhalen die inwoners van Amm vertelde, en die waren overdreven. Niet te veel, maar genoeg om kinderen niet te laten slapen. Zo waren ze echter niet. Ze waren erger. Ze waren genoeg om mensen in het algemeen niet te laten slapen. Waren ze niet op de grond aanwezig, dan waren ze wel in de droomwereld aanwezig, even slecht. Het erge was dat er in de echte wereld er wel wat aan gedaan kon worden. De Orden kon ze neerhalen. Dulce kon ze neerhalen. Iedereen die genoeg moed had kon ze neerhalen. Maar in de droomwereld kon dat niet. Zolang hij zich kon herinneren hoe ze eruit zagen, waren ze daar.
‘Zie je dan niet dat we geen verschil zijn met de rest, Rico?’ Dulce stond op en schudde de gedachte aan de andere bende van hem af. Of het was het water. ’Normale mensen kunnen niet het verschil zeggen tussen ons en Casos.’
‘Casos is anders, en dat weet iedereen.’
Rico is blind en doof, dacht de leider van Desastre. Met grote, luide passen liep hij naar de man toe en ging voor hem staan. Op dit moment was hij wel groter, al voelde het niet zo. Hij was een leider, maar wat was dat? Iemand die zei wat anderen moesten doen om zijn eigen houtje te beschermen? Niet ver boog Dulce voorover, om vrijwillig in de twee oneindig diepe ogen te staren. ‘Oh echt?’ Nog verder boog hij, wetend dat er geen weg terug was. Casos had hem weer opnieuw gebouwd, op een manier dat mensen hem lelijk vonden en hem het liefst stuk wilde slaan. En hij moest ervoor zorgen dat hij niet meer van marmer was, maar van diamant. ‘ Zij overvallen mensen. Beschermen hun gebied. Laten mensen bloeden. Boezemen angst in. Jagen mensen na. En wat doen wij? Wij overvallen mensen. Beschermen ons gebied. Laten mensen bloeden. Boezemen angst in. Jagen mensen na.’ De opsomming was het einde van het voorover buigen en met elk woord tikken op Rico’s borst. Het deed hem wel pijn, hij dook steeds iets meer in elkaar.
‘Dat is anders,’ was het weerwoord, uitgesproken zodra Dulce weer terug op zijn plek op de tegels ging zitten.
‘Nee, dat is hetzelfde. Het zijn dezelfde acties. We zijn Desastre, we zijn Casos.’ Hij begon luider te praten. ‘Wij zijn elke bende die de Orden achter slot en grendel heeft gezet. Elke bende die de Orden achter slot en grendel probeert te zetten. Elke bende die de Orden achter slot en grendel zou zetten. Niets meer, niets minder.’
‘Als dat zo is, waarom zitten we hier dan nog? Waarom heeft de Orden ons nog niet gepakt?’ Er was geen tijd om antwoord op die vraag te geven, dat deed Rico zelf al. ‘Het is omdat we vechten. En wat doet Casos? Zich verstoppen in de duisternis die Amm te bieden heeft. Ze schuilen voor de oorlog, wij vechten de oorlog en wij willen de oorlog winnen. Je bent de leider, Dulce, jij hoort niet zo over je eigen bende te praten!’
‘Ik praat over dingen zoals ik wil!’
‘Je liegt ook over dingen zoals je wil en dat is het probleem. Voor jou is praten en liegen hetzelfde geworden.’
Dulce negeerde de trilling in die woorden en ging in een kleermakerszit op de tegels zitten. Rico had gelijk en dat was het probleem. Hij was een leider, hij hoorde niet zo over hetgeen te praten waar hij leider van was, en hij hoorde al helemaal niet te liegen. Toch deed hij het, wetend dat het de enige manier was om te krijgen wat hij wilde. Wraak. ‘Ik doe het alleen-’
‘Je doet het alleen voor jezelf. Dat is het. Je denkt alleen aan jezelf, niet aan de anderen. Moet ik het nog een keer duidelijk maken?’ Rico liet zich dieper in zijn stoel zakken.
‘Wat wil je duidelijk maken dan?’
Rollend met zijn ogen ging de man weer goed zitten, als een leerling die gemotiveerd was te halen waarvoor hij had geleerd. ‘Hoewel je hebt gelogen tegen ieder van ons op een andere manier, zijn we hier toch. Ik ben hier omdat ik medelijden heb met dat je vader dood is, of niet, dat maakt niet uit. Belleza is hier omdat ze weet wat alcohol met mensen kan doen en niet wil dat jij het slachtoffer ervan werd, Gemelo en Hermana zijn hier omdat ze willen laten zien dat familie hebben ook een goede kant heeft. Enojado is hier omdat je hem een plaats gaf, een plaats waar mensen hem niet beoordelen op zijn uiterlijk, maar op zijn daden. Derecho is hier omdat je hem door zijn moeilijke tijd hebt geholpen. Dat soort mensen heb je achter je staan. Zelfs als je de waarheid gaat vertellen, nu. Want je hebt ze geholpen en dat onthouden ze heus wel.’
Opnieuw stond Rico op, en ging voor de deur staan om hem open te doen zonder weg te kijken van Dulce. Zijn zwarte haren zaten intussen al aan zijn gezicht vast te plakken, zo lang hadden ze buiten gezeten. Toen de deur open was, waren de geluiden van een hevige discussie al te horen. Dulce staarde naar binnen, waar iedereen wel rustig op hun plaats zaten, al waren hun gezichtsuitdrukking alles behalve uitnodigend.
‘Nu,’ herhaalde Rico het woord, deze keer luider.
Met tegenzin stond Dulce op van zijn vertrouwde plek en bedacht zich dat dit een van de weinige keren was dat hij de raad van een ander lid op ging volgen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen