“Natuurlijk niet,” zei Bart, geheel onschuldig. Vladimir zond hem een achterdochtige blik, maar ging er niet tegenin, dus daar bleef het blij.

Het graf, toen ze weer aankwamen, was nog onverstoord. Bart was opgelucht, maar ook teleurgesteld, want hij had eigenlijk wel behoefte aan een bed.       Anderzijds betekende dit dat hij langer met Vladimir vast zou zitten, en dat was iets wat hij niet meer oprecht als een teleurstelling kon bestempelen onderhand. Vladimir ging weer zitten op zijn klapstoeltje, dat nog braaf op ze stond te wachten waar ze het hadden achtergelaten. Bart bleef staan, want er was inmiddels wat nachtdauw neergedaald en hij had geen zin in een vochtig achterwerk. Hij sloeg zijn handen onder zijn oksels. Er tsjirpte ergens een krekel in de verte.
      “Is dit het juiste jaargetijde voor krekels?” vroeg Bart zich hardop af.
      “Ik heb werkelijk geen idee. Mijn kennis van krekels begint en eindigt bij het feit dat ze krekels heten.”
      “Kom op, iets meer dan dat moeten we toch wel bij elkaar kunnen schrapen, of niet? Welke kleur hebben ze, bijvoorbeeld?”
      Vladimir fronste. “Groen?”
      “Als ik stickers had, zou je er nu eentje van me krijgen.”
      “Stickers?”
      Bart moest toegeven dat Vladimir minder erg was dan hij zou hebben gedacht, maar hij werd toch een beetje moe van de man zo nu en dan. “Je hebt geen telefoon, en nu weet je niet wat stickers zijn?”
      “Natuurlijk weet ik wel wat ik stickers zijn, genie. Ik heb geen winterslaap gehouden de afgelopen decennia. Ik snap niet wat stickers hiermee te maken hebben.”
      “Op school? Ze geven stickers als je iets goed doet.”
      “Niet toen ik op school zat.”
      “Ook niet toen ik op school zat, eigenlijk. Maar dat is een ding, ik weet het vrij zeker. Een collega bij de Mac waar ik werkte had een keer een etentje en alle tekeningen van haar zoon die op de keukendeur hingen hadden stickers erop. Allemaal hondjes met strikken en glitterende kippen, dat soort dingen.”
      “Ah, glitterende kippen. Dat soort dingen.”
      Bart legde een vinger voor zijn lippen. “Sst.”
      “Dit is wel heel handig toeval voor jou. Zodra je iets vreemds zegt en ik dat heel terecht opmerk, hoor je opeens weer iets? Vertel me alsjeblieft dat het niet nog een grafdief is, want één per nacht klinkt niet als een onredelijk maximum, naar mijn id-”
      Bart had een hand over Vladimirs mond geslagen. Hij had het echt gedaan, en Vladimir had tot nu toe nog niet zijn vingers afgebeten. Dat was een duidelijk stuk vooruitgang in hun relatie ten opzichte van wat er zou zijn gebeurd als hij dit aan het begin van de avond zou hebben gewaagd.
      “Ik hoor de politie,” zei Bart.
      Hij had inderdaad in de verte een auto horen aankomen, die inmiddels was gestopt. Hij kon een autodeur horen dichtslaan, vlak daarna nog eentje, en toen stemmen. Hij keek Vladimir aan, wiens ogen nogal wijd waren zelfs al kon hij zelf niets horen, en sloot zijn eigen ogen.
      “Wie heeft u vastgebonden?” vroeg een vrouwenstem. Dat moest een van de politieagenten zijn, tegen hun dief. De begroetingen had hij gemist, maar ze waren blijkbaar nog bij het begin van het verhaal.
      “Oh, dit?” vroeg de dief. Bart had hem verbijsterend genoeg voldoende horen praten dat hij totaal geen moeite had zijn stem te herkennen. Hij vroeg zich af of dat een logische uitkomst was voor iemand die hij op een begraafplaats had overvallen en aan een hek vastgebonden. “Eh, het waren een vampier en een willekeurige man. De vampier had een gigantische cape. Best oké kerels, eigenlijk.”
      “Een vampier?” herhaalde de agente. Ze klonk minder ongelovig dan Bart zou hebben verwacht, maar hij vermoedde dat het te maken had met hoe beleefd ze was tegenover haar arrestant, niet hoeveel van zijn verhaal ze voor waar hield. Ze klonk erg vermoeid. “Wat zit er in deze zak, meneer?”
      “Brons,” zei de dief.
      “Dat is eerlijk,” zei een tweede mannenstem.
      Er was een korte stilte, en Bart gokte dat de agenten de zak inspecteerden om de waarheid van het verhaal te controleren.
      “Kunt u me vertellen hoe u hier komt met een zak brons naast u?” Dat was de vrouw weer. “Dit ziet eruit als gestolen spullen.”
      “Klopt. Dat is omdat ik ze heb gestolen.”
      Bart kon het niet horen, maar hij stelde zich voor dat er in de buurt van de poort een wenkbrauw of twee werd opgetrokken, of een zucht onderdrukt. Hij had in ieder geval die neiging. “Mark,” zei de vrouw, “kun jij een rondje lopen? Ik zal alvast signalementen opstellen op basis van wat hij zegt en het je laten weten als er iets zinnigs uitkomt.”
      “Succes daarmee,” zei Mark. Hij was de tweede mannenstem.
      Bart opende zijn ogen. Hij keek recht in die van Vladimir, die desoriënterend dichtbij waren, want ergens sinds hij de agenten had horen aankomen, was hij op zijn knieën gaan zitten. Hij bewoog een stukje achteruit en besefte dat hij zijn hand nog steeds over Vladimirs mond heen had, en trok hem terug.
      “Sorry.”
      “Uh,” zei Vladimir, terwijl hij onnodig zijn eigen broek gladstreek met zijn handen. “Is het de politie?”

Reageer (5)

  • Phlegethon

    Allemaal hondjes met strikken en glitterende kippen. je hebt te veel leuke uitspraken of dingen zoals dit in je verhaal.
    En ze kunnen zich altijd vast wel ergens achter verstoppen tot de politie weg is. (cat)

    6 jaar geleden
  • Butterflygirl

    Oh wat gaat er nou weer gebeuren hahaha

    6 jaar geleden
  • periphery

    Die dief laat me echt lachen hahaha, wat een held.

    6 jaar geleden
  • Kjelaney

    I can't omg hahahaha

    6 jaar geleden
  • AlphaNoodle

    Wauw, dit is gewoon werkelijk fantastisch. Ik denk dat ik dit persoonlijk nog wel het leukste hoofdstuk vind, omdat hier gewoon werkelijk niets serieus gebeurt....

    6 jaar geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen