Zodra de auto tot stilstand kwam, sprong Ayudar eruit en liep de schermende straten op. Hij had hier geen zin en energie voor, maar iets anders doen kon hij eveneens niet. Het was zijn taak geweest Desastre op te pakken, hij was nu zo dichtbij, hij kon het nu niet laten gaan. Hij kon hen nu niet laten gaan.
Het was logisch dat de bende ging vluchten zodra ze de kans ervoor hadden gehad. Zo werkten mensen nou eenmaal, en zij al helemaal. Hun leven bestond uit taken verrichten en dan zo snel mogelijk weg zijn. Ze wilden op die manier zien te overleven en soms lukte dat.
Vandaag moest het echter niet lukken.
Ayudar had heus wel gezien hoe de groep zich splitsen bij elke bocht die ze namen. Op die manier was de kans kleiner dat Desastre uit zou sterven, maar zo werd de kans ook kleiner dat ze elkaar ooit terug konden vinden. Met een zucht liep hij een steegje in en keek gehaast om zich heen. Hij wist niet wat hij precies moest doen. Achter Dulce, de leider, aangaan of eerst proberen anderen op te pakken?
De Orden was met meer man hiernaartoe gekomen dat hij eerst had ingeschat. Zodra de meesten ervan door hadden gehad dat Desastre vrijuit liep zonder zich te bevinden in een groep, waren er een aantal auto’s met medewerkers weggereden, in de hoop iemand op te pakken. Door zijn mobiele telefoon konden ze contact houden. Jarenlang was hij op dit moment voorbereid, alleen vroeg hij zich af of dat alles wel nut had gehad. Misschien was het niet zo slim geweest de straat op te lopen rond dit tijdstip als de bende vrijuit liep.
Een beweging achter zich zorgde ervoor dat Ayudar zich omdraaide. De leegte van de stad staarde hem terug aan. Een koude, nachtelijke windvlaag bracht de geur van drank en gezellige avonden met zich mee. Mensen hadden niet door wat voor gevaar er nu vrij liep en dat het zich onder hen allemaal bevond.
Alweer was eenzelfde beweging zichtbaar. Deze keer graaide de jongeman naar een pen in zijn zak en gooide die in de richting van de beweging. Een schaduw schoot weg, de weg over, naar de andere kant van de straat. Groter dan een kat was het niet. Hij haalde zijn schouders op en liep het steegje verder in. Aan zwerfdieren had hij niets, die konden hem niet helpen met vinden wat hij moest hebben om zijn missie als geslaagd te zien. Als nu alles mis zou gaan, dan…
Vlug schudde hij zijn hoofd. Het maakte toch niet uit, het zou hem zijn baan niet kosten. Zo erg zou meneer Jefe het niet vinden. Sommige missies slaagden, anderen kostten wat meer tijd. Dit kon er een voor zijn, dan zou iemand anders van de organisatie aan de beurt zijn. De Orden zou niet opgeven voordat ze de bendes zagen vallen. Zo was het hem, en ieder ander, geleerd.
‘Hier nu rondlopen, zo in het donker, is niet echt het veiligste wat je kan doen, Orden.’
Geërgerd rolde Ayudar met zijn ogen tijdens het zien van wie er voor hem stond. Tijd om iets terug te roepen kreeg hij niet. Hij voelde een koude lucht langs zijn wang heen gaan. Het volgende moment een stekende pijn in zijn rechterschouder. Met zijn kiezen op elkaar geklemd stapte hij naar achter toe, zocht steun bij een muur. Hij voelde het rode warmte uit zijn lichaam stromen. Veel was het niet. beschermend legde hij zijn hand op de wond en stapte weer van de muur weg. ‘Hoe heb je me kunnen vinden, duivel?’ siste hij de vraag, de pijn negerend.
Algauw voelde hij meer pijn. Zijn shirt werd stevig vastgehouden. Hij voelde de warme ademhaling van Lucifer op zijn gezicht. ‘Magie, nou goed,’ en hij duwde hem naar achter toe. ‘Luister, ik vraag het maar één keer. We hadden een deal toch?’
Om zijn belager niet aan te kijken, staarde Ayudar langs hem heen De straat in de buurt vulde zich met sirenes en geschreeuw van mensen. Hij wilde weten wat er aan de hand was. Grote kans dat ze iemand hadden opgepakt. ‘We hadden een deal, ja,’ wist hij met moeite uit te brengen.
De druk op zijn nek werd meer en ademhalen ging raspend en moeizaam. ‘Leg mij dan eens uit waarom Michael is opgepakt door die organisatie van jou.’ Zo te merken had Lucifer ook door dat er chaos was, want hij luisterde en keek kort in de richting van het geluid.
Ayudar zag zijn kans schoon en haalde met zijn vrije handen uit naar Lucifers hoofd. Twee klappen, een seconden na elkaar, waren raak en de grip op zijn keel werd minder. Hij zette zich af met een voet tegen de muur aan en duwde erdoor Lucifer naar achter. ‘Weet ik veel!’ bracht hij uit. ‘Ik ben niet diegene die hem heeft opgepakt, daarvoor moet je zijn bij andere mensen van de Orden. Het is niet dat ik de gehele Orden ben.’
Met gefronste wenkbrauwen herstelde Lucifer zich van de aanval en ging steviger staan. Hij hield zijn kin in de lucht, zijn handen in de zakken van zijn jacket en bewoog zijn linkervoet op een onhoorbaar ritme. ‘Ik had je niet-’
Zijn zin werd afgepakt door Ayudar die naar hem uithaalde. Woede stroomde door zijn bloed heen. Geen tijd, er was geen tijd om een discussie aan te gaan met Casos’ leider. Hij had andere dingen te doen.
Lucifer verloor zijn evenwicht. Half vallend schold hij woorden die Ayudar onbekend waren qua betekenis, maar het waren zeker geen complimenten. Krabbelend stond de jongeman uiteindelijk terug op zijn voeten. Nu was het zijn beurt om uit te halen naar zijn medemens, die de klap had zien aankomen en zijn vuist vastpakte. Met een halve draai deed Lucifer een poging zich te bevrijden. Zodra hij doorkreeg dat die niet ging lukken, haalde hij uit naar Ayudars voeten. Beiden vielen, voor ene kort moment draaide de wereld om hen heen, voordat de harde klap het ruwweg afgekapte. Lucifer hield Ayudars staart vast en zorgde ervoor dat zijn gezicht op de tegels bleef. Ayudar, op zijn beurt, hield de onderkant van de jacket vast en zorgde ervoor dat Lucifer niet kon bewegen. ‘Luister,’ en Ayudar verstevigde zijn greep, ‘jij had beter moeten opletten op je bendeleden.’
‘We hadden een deal. Jij hebt je er niet aangehouden. En dan zeur je altijd dat je mij niet kan vertrouwen.’
‘Ik vertrouw je ook niet. Jij vertrouwt mij niet. Zit blijkbaar in de familie.’ Handig trok Ayudar Lucifer naar zich toe, de pijn bij zijn haren negeerde hij deze keer. Hij duwde zijn elleboog tegen Lucifers neus aan. Deze keer was zijn pijngrens wel bereikt en hij schreeuwde het uit toen hij merkte dat Lucifer de beweging probeerde te stoppen door aan zijn haren te trekken. ‘Laat mij gewoon gaan, duivel. Ik heb hier geen tijd voor.’
Een paar onduidelijke verwensingen waren te horen. ‘Jodete,’ was een duidelijke ervan, nadat Lucifer zijn haren had losgelaten en hem eenzelfde elleboogje had gegeven, die hem net niet raakte bij zijn neus. Snel schopte Ayudar zijn aanvaller van zich af en stond rechtop. Zijn mouw gebruikte hij om zijn mond en de rest van zijn gezicht schoon te vegen. Een blik wierp hij op Lucifer om in te schatten hoe groot de kans was dat ze verder gingen vechten. Zo te zien was die kans groter dan hij had willen zien. Een bloedneus had de leider opgelopen, die hij afgeschermd had met de mouw van zijn jacket. Hier en daar zaten vegen van vuil en bloed op zijn gezicht. Verder stond hij nog overeind, alsof hij geen pijn kon voelen. Onwillig vroeg Ayudar zich af of Lucifer daarnet wel echt sarcasme had gebruikt. Maar niemand kon magie doen,soms leek het alleen maar zo. Nog een keer veegde hij zijn hele gezicht voor de zekerheid schoon voordat hij zich omdraaide en richting de chaos van de nacht liep.
Een paar minuten was het rustig. Ayudar wilde op adem komen en liep daarom niet zo snel. Haast had hij niet eens. Hij wilde dat hij verband bij zich had voor de wond op zijn schouder. Het bloedde nog steeds en zijn arm bewegen deed zeer.
Een lange schaduw was te zien naast hem. Tegen zijn wil in kromp Ayudar een beetje in elkaar. Het werd lichter in zijn hoofd bij elke beweging die hij maakte. ‘Verband,’ fluisterde hij een paar keer voor zich uit. Bij het vallen van de avond verdween de schaduw, hij vervloekte zichzelf dat hij bang voor zijn eigen was geweest.
Lang had hij rust gekregen. Een andere auto van de Orden reed langs hem. De bestuurder stak zijn hand kort op, een manier van groeten. In de auto, ving Ayudar op, zat Enojado hem uit het raam waarschuwend aan te staren. Later op zijn weg vond hij een bebloed mes liggen, die hij traagzaam oppakte en woog in zijn hand. Het was licht, het steken ging makkelijk, de lucht eromheen zorgde voor geen weerstand. Aarzelend stopte hij het weg, niet goed wetend wat hij er precies mee aanmoest. Messen waren niet zijn keuze qua wapens Hij had het niet op de manier waarop mensen ze gebruikten tegen hem, keer op keer weer.
Zijn rust kwam echter ook weer aan een einde. Op de plaats waar Ayudar dacht dat de eerdere geluiden te horen waren, stonden nu een handvol Orden medewerkers gebogen over een gestalte die tegen de muur aan zat. Het lichaam trilde. Niet alleen was de persoon, voor hem stond een dame met beide handen voor zich uithoudend. In die handen rustte twee pistolen, die niet trilde. De vrouw schreeuwde dingen in een andere taal naar de medewerkers. Ze loste een schot de lucht in, wat de persoon achter haar nog meer liet inkrimpen. Toen viel een van haar wapens op de grond, meer van de schrik. Ayudar hoorde een kogel tegen bakstenen afketsen. Hij drong zich door de massa heen met excuses, al gingen de meesten voor hem aan de kant. ‘Belleza,’ schreeuwde hij luid en duidelijk.
De vrouw kreeg hem in het zicht en hield haar overige pistool nu met beiden handen voor zich uit. Er ontstond een grijns op haar gezicht, niet voor vrolijkheid, maar een teken dat ze de uitdaging aannam.
‘Laat je wapen vallen,’ vervolgde Ayudar. Hij had door dat dit geen nut had. Hij klonk niet zoals hij altijd klonk; vol kracht en zekerheid. Het kleine gevecht met Lucifer drong zijn gedachtegang binnen en het wilde niet weggaan. Mensen waren in het bezit van wapens geweest elke keer dat ze het tegen hem opnamen. Dat, terwijl hij niets anders had dan zijn verschijning.
Een medewerker, een wat oudere vrouw die net zoals Belleza een wapen vasthield, herhaalde Ayudars woorden luider en met meer zekerheid. Kort draaide Ayudar zich om om haar aan te kijken. Hij herkende haar niet. Misschien was ze speciaal voor deze missie hierhene gehaald. Of hij was te lang niet in het gebouw van de organisatie gekomen.
‘Anders wat?’ riep Belleza onnodig terug.
Als antwoord werd er weer geschoten, nu aan haar linkerkant. Deze keer liet ze niet haar wapen door het geluid vallen, ze kromp slechts een klein beetje ineen, zoals de meeste mensen in de massa deden. Sommigen herkende Ayudar wel als medewerkers, terwijl anderen nieuwsgierige mensen waren die polshoogte wilden gaan houden. Het was ook hun buurt die in de gevarenzone lag.
Zuchtend zette Ayudar met tegenzin stappen naar de twee gestaltes. Hij had door dat achter Belleza Rico zat, met een hand rustend op zijn linkervoet. Om zijn andere voet was een sjaal gebonden. ‘Ik zeg het nog een keer. Belleza, laat dat wapen vallen en er zullen geen gewonden vallen.’
‘Dat zijn leugens, die zijn er namelijk al gevallen.’ Haar knikje naar Rico maakte duidelijk wat ze bedoelde.
Nog kortdurig staarde Ayudar naar het tweetal. Ergens had hij medelijden met hen. Ze stonden erbij als een stel opgejaagde hazen, gedreven in een hoek om dood gemaakt te worden. Ze hadden zichzelf in deze situatie gegooid, herinnerde hij zichzelf eraan, maar een ander stemmetje vertelde hem dat het evengoed Dulce’s schuld kon zijn, dat hij het zo gepland had om zelf weg te kunnen gaan.
En die gedachte zorgde ervoor dat Ayudar zelf besloot weg te gaan van deze gebeurtenis.


Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen