Halt werd wakker. De eerste gedachte die door zijn hoofd schoot was "huh, waar ben ik?" daarna verweet hij zichzelf dat hij zo vast en diep had geslapen. Als Grijze Jager mocht je nooit echt rusten. Je moest altijd klaar zijn om bij het minste geluidje recht te springen en slaapdronken een leger van honderd tot de tanden gewapende krijgers te lijf te gaan. Toen herinnerde hij zich de herberg weer waar hij de vorige dag naartoe gereisd was, en hij bedacht dat hij zich niets meer kon herinneren van de vorige avond, toen ze de buurtbewoners hadden afgeluisterd. Wacht eens, de vorige avond? Plots ontdekte hij dat er helemaal geen avond was geweest. Het was nog maar heel vroeg op de avond toen ze de kamer binnen kwamen en daarna... Daarna wist hij het niet meer. Vol schaamte besefte hij dat hij als een blok in slaap was gevallen. Hij werd boos op Will en Arnaut. Vooral Will was het richtpunt van zijn razernij, want ze hadden niet eens de moeite genomen hem te wekken. Verontwaardigd kwam hij overeind. Hij had vreselijk veel hoofdpijn. Hij zag met een wazige blik hoe Will en Arnaut samen pijlen zaten te maken. Will keek geërgerd naar Arnaut elke keer dat zijn vriend een onhandige beweging maakte of met de lijm knoeide. En dat was vaak. Maar Halt voelde aan zijn Jagersinstinct dat er ergens iets niet klopte. Het raam stond open en de zon scheen warm op zijn huid. Veel te warm om ochtend te zijn. Hij keek naar buiten en realiseerde zich dat het al rond tien uur moest zijn. Onverwachts sprong hij uit bed en binnen de twee minuten was hij vertrekkensklaar. Zeven minuten later zaten ze op hun paarden en tien minuten later bedacht Arnaut dat ze nog niet ontbeten hadden. Halt vloekte bij deze zinloze tijdverspilling die de maag van de jongen veroorzaakte, maar omdat hij zelf ook heel wat daglicht had verslapen, zei hij er niets over.

De twee Jagers keken toe hoe Arnaut voor hun drieën voedsel naar binnen werkte. Zelfs aten ze nauwelijks. Eigenlijk had Halt best wel honger, maar hij besloot een subtiele hint aan Arnaut te geven dat hij verder wou gaan. Hij begon het eten alweer op te bergen en trok het zadel van Abelard weer strak, zodat zijn paard klaar was om te vertrekken. Arnaut keek er kilometers naast en bleef gulzig zijn ontbijt verorberen. Toen Halt zijn hand uitstak naar het brood om dat uit de buurt van de hongerige mond te slepen, zei hij doodnormaal. "Laat dat nog maar even staan. Ik heb nog wat trek." Halt zuchtte diep. "Will heeft ook Trek, maar hij doet er nog iets nuttig mee, hij kan er nog op rijden, al denk ik niet dat dat vandaag nog het geval gaat zijn als jij hier zo blijft eten." "Trek het je niet aan," zei Arnaut onverstoorbaar, waarna hij nog een hap in zijn mond stak, maar hij besloot zich toch een beetje meer te haasten.

Ze konden eindelijk vertrekken. Will was al op zijn paard staan zitten en ook Schopper zakte niet door zijn poten door het extra gewicht dat zijn berijder had aangemaakt. Enkel Halt aarzelde wat, met één voet in de stijgbeugel. Hij staarde verstrooid naar een punt in de verte. Een punt dat steeds dichterbij leek te komen. Hij kende die gestalte van ergens, en als zijn vermoeden juist zou blijken dan zou dat voor hem niet veel goeds kunnen betekenen. "Kom," zei hij, "we gaan." en voor de rest het goed en wel door had, draafde hij weg. Trek haalde hem al snel in, maar Schopper had wat meer tijd nodig om in gang te komen. Halt ging snel, hij deed iets tussen galopperen en draven en Will was verbaasd dat hij blijkbaar niet langer genoegen nam met hun eerdere reistempo. Toen Will hem vragend aankeek verklaarde hij dat ze al genoeg tijd waren verloren en dat hij die achterstand snel weer en wou halen. Will, die het punt in de verte niet had opgemerkt, nam genoegen met die verklaring.

En zo kwam het dat dat punt in de verte pas veel, veel later opnieuw in zicht kwam. Ze hadden al voor avond gegeten en Halt en Arnaut hadden besloten al vroeg te gaan slapen en Will had aangenomen de eerste wacht op zich te nemen. Hij tuurde gespannen naar elk verdacht bewegend takje. Waarschijnlijk zou er niets gebeuren, maar een onwaarschijnlijkheid was nooit weg te denken, dus bleef hij alert. Waar de anderen verast werden stonden Jagers telkens klaar. Dit was echter volledig overbodig aangezien de onwaarschijnlijkheid van die nacht geen moeite deed om te verassen. Toen Will het nachtelijke hoefgetrappel in de verte hoorde naderen, stond hij bijna op het punt om Halt wakker te schudden, maar toen bedacht hij zich. Hij nam zijn boog en wachtte af, want misschien was er niet eens een bedreiging en die vergissing zou hem geen bedankingen opleveren. Hij besloot nog even af te wachten en focuste zijn blik op de gestalte in de verte. De berijder was lang en slank. Even vroeg hij zich af of het misschien Gilan kon zijn, maar toen bedacht hij dat jagerspaarden een andere manier van lopen hadden en bovendien veel stiller waren. Hij begon de laatste tijd echt overal Gilans te zien, en dat was niet goed. Toch bleef hij op zijn hoede. Dat de reiziger geen Grijze Jager was, maakte hem toch niet minder verdacht. Op dat moment verdwenen paard en ruiter achter een bocht in de weg en Will zag dat hij pas vijf meter van hem verwijderd terug in beeld zou komen. Hij verborg zich in de bosjes en nam een pijl. Waarschijnlijk zouden ze door de duisternis niet gezien worden, en zomaar voorbij gereden worden, en dan was er geen probleem, maar je wist maar nooit. Op dat moment dook een paardenhoofd vlak voor zijn neus op. Will verschoot, maar bleef stokstijf staan. Dat had zijn gewenste effect, want hij werd ook niet gezien. Toen liep hij echter zelf uit de schaduw tevoorschijn omdat hij de passant herkende. "Vrouwe Pauline," riep hij verwonderd uit, "wat doet u hier?"

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen