. . .


De tijd drong – en toch ook weer niet.
      Met geen mogelijkheid kon Maerwynn inschatten hoe groot het gevaar was waar haar broer zich in bevond. Hoelang zouden ze hem in leven houden?       Welk nut dachten ze dat hij voor hen had? De twijfels vraten haar op, zorgden ervoor dat ze zo snel mogelijk wilde vertrekken. Voordat ze te laat kwam.
      Tegelijkertijd wist ze dat het maanden zou duren voordat ze hem kon vinden. Misschien wel jaren. Er was zelfs een aanzienlijke kans dat ze hem nooit zou kunnen vinden. Toch hield dat haar niet tegen: hem in ieder geval proberen te zoeken voelde bijna nog belangrijker dan hem daadwerkelijk vinden. Zolang ze maar niet opgaf.
      En daarom was het verstandiger om niet te overhaasten. Een paar dagen verschil maakten waarschijnlijk niet uit. En hoe beter ze zichzelf voorbereidde, hoe groter de kans dat ze hem kon vinden.
      De eerste drie dagen besteedde Maerwynn aan zo veel mogelijk inlichtingen inwinnen. Veel konden de mensen haar niet vertellen. Het waren Noormannen en ze kwamen met boten vanuit het noorden. Geen nieuwe informatie voor haar.
      Ragnar Lothbrok. De aanval was geleid door ene Ragnar Lothbrok, een paar weggevluchte priesters hadden haar dat kunnen vertellen. Dat was in ieder geval iets. Met een naam kon ze iets. Iemand die zo’n actie leidde had vast naam gemaakt, als ze eenmaal de Noormannenlanden had bereikt kon iemand haar misschien wel verder helpen.
      Het gaf haar een beetje sturing.
      Met hulp van Idris slaagde ze er zelfs in om een kaart te bemachtigen; zijn grootvader werkte in een archief in een naburige stad. Met zijn toestemming hadden ze de perkamentrol een tijdje geleend, zodat Maerwynn hem kon na tekenen. Haar broer had haar leren lezen en schrijven. Het nut daarvan had ze nooit echt begrepen – tot nu. Het sterkte haar, gaf haar het gevoel alsof hij haar had voorbereid op deze tocht. Misschien zou haar leven eindelijk betekenis krijgen.

‘Ik vind het vreselijk om je alleen te laten gaan.’ Idris omhelsde haar stevig.
      Ze zuchtte inwendig. Het was niet de eerste keer dat hij het onderwerp ter sprake bracht. Maar dit was zoals ze het wilde. Idris had zijn eigen leven hier. Hij hield van zijn eenvoudige leven in de boerderij, het laatste wat ze wilde was hem meenemen op een avontuur dat waarschijnlijk naar zijn dood zou leiden.
      ‘Ik kan voor mezelf zorgen, Idris,’ glimlachte ze. ‘Dat doe ik al jaren. Ik zou iedere jonge vrouw afraden om in haar eentje rond te gaan reizen, maar ik ben niet zoals zij. Ik woon al jaren in mijn eentje in het bos, ik weet wat ik kan eten, hoe ik vuur moet maken. Hoe ik in de wildernis moet overleven. Ik kan mezelf beschermen, ik kan jagen. Ik zal het net zo goed doen als welke man dan ook.’
      ‘Daar twijfel ik niet aan,’ zei hij zacht, en hij streek met zijn vingers door haar haren.
      Een gebaar dat haar een beetje verlegen maakte; dat had hij nog nooit gedaan.
      ‘Maar helemaal alleen… Je hebt iemand nodig om tegen te praten.’
      ‘God zal mensen op mijn pad brengen. Dat weet ik zeker.’
      ‘Ja…’ Hij nam haar handen in die van hem. ‘Mijn gebeden zullen met je zijn.       Ik hoop – ik hoop je nog eens terug te zien.’
      ‘Als God het wenst, zal dat zeker gebeuren.’ Ze glimlachte naar hem. ‘Ik hoop het ook.’
      Ze last de twijfels in de ogen van haar vriend.
      ‘Het komt goed,’ verzekerde ze hem.
      ‘Het voelt niet goed, Maer. Laat me je in ieder geval tot de kust vergezellen. Totdat je een overtocht hebt gevonden. Ik kan je een paard lenen, die kan ik daarna weer mee terugnemen. Dat zal je veel tijd schelen.’
      Maerwynn aarzelde. Ergens was ze bang. Bang dat hij haar geheim zou ontdekken.
      Maar hulp afslaan, hulp die haar kon helpen haar broer sneller te vinden, puur vanwege angst? Dat was verkeerd. Zo wilde ze niet zijn.
      ‘Goed,’ zei ze zacht.
      Misschien gebeurde er wel niets. Haar laatste toeval was vele, vele manen geleden.
      En als het wel gebeurde… ze zouden uiteindelijk toch uit elkaar gaan. Veel te verliezen had ze niet meer.
      En dus bestegen ze beiden een paard en reden ze naar het oosten toe. Over haar schouder keek Maerwynn naar het woud waar ze zo lang had gewoond en wat ze wellicht nooit meer zou terugzien. Waar ze donkere dagen had gekend, maar ook vreugde had ervaren.
      Daar waar de demon in haar haar naartoe had gedreven – maar die er tegelijkertijd ook voor had gezorgd dat ze in staat was om deze tocht te ondernemen. Zonder zijn aanwezigheid in haar, was ze nooit de persoon geweest die ze nu was. Onafhankelijk, sterk, vastberaden.
      Dan zat ze nu niet op een paard, op weg naar vreemde landen.
      Op weg om haar broer te redden van demonen die wellicht niet onderdeden voor degene die in haar huisde.

Reageer (1)

  • Slughorn

    Spannend!!! Ben benieuwd ^^

    4 jaar geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen