Laat me je iets vertellen over eenzaamheid.

Niemand wordt eenzaam geboren. We zitten warm in de buik van onze moeder en als we eruit komen is de tweede reflex van de mensen rond je om je verdriet te stillen. Ik zeg tweede reflex, want de eerste is om je te scheiden van je moeder door de navelstreng door te knippen als een lint bij de opening van een nieuw bedrijf. Misschien begint het daar al. Maar ik loop op mezelf vooruit.

Kleine dingen gebeuren in je kindertijd. Dingen die dan niet belangrijk lijken maar die zich langzaam opstapelen. Een ander kind dat je omver duwt, niemand die je komt helpen. Een volwassene die tegen je praat alsof je twee bent maar je bent vijf en je voelt je beledigd en gekleineerd. Je doet voor de tv alsof je in slaap valt maar niemand komt om je naar bed te dragen. Je gaat zwemmen in de zee en dobbert mee met de stroming, en plots is iedereen je kwijt.

Tegen je dertiende woont er een angst in je die altijd aanwezig is. Je struikelt over je woorden, je wandelt met je ogen gericht naar de grond, je blijft zo lang wakker als je kan omdat je niet wilt opstaan de volgende dag.

Je had vroeger vrienden maar je bent moe. Je stopt met hen te contacteren. Op school heb je mensen waar je bij staat en af en toe kunnen jullie samen lachen maar dan kom je thuis en alles is stil. Je studeert en studeert en leest en leidt jezelf af tot je te moe bent om wakker te blijven. Buiten school praat je met niemand, behalve misschien met je zus of broer of met een klasgenoot die om notities vraagt.

Het kruipt in alles. Je ziet een kind lopen op het strand en je vraagt je af: ben ik ooit zo geweest? Je ziet koppels die zo op elkaar zijn afgestemd dat ze elkaars volgende beweging of woorden kunnen voorspellen. Je ziet vogels, synchroon, twee vliegen die achter elkaar aanzitten. Het verkeerslicht dat op rood springt, iemand in de auto naast je die op zijn muziek mee tikt op zijn stuur, wolken die de zon doen verdwijnen, vlekken op je favoriete boek.

Je huilt, veel. Je slaat op je benen tot er blauwe plekken zijn of krabt je huid open of verbergt je hoofd in je handen omdat je zo, zo wanhopig graag wilt verdwijnen.

Af en toe kom je nog in contact met goedheid. Je verbaast je er voortdurend om dat mensen in het algemeen zo goed zijn. Dan is er een moment van helderheid, het besef dat je angst misschien volledig irrationeel is, dat mensen er niet zijn om bang van te zijn maar om te leren kennen en om graag te hebben.

Maar je komt nooit verder dan oppervlakkige beleefdheid. Je voelt je als een geest, als iemand die mensen vaag aardig vinden maar zo gauw je uit het oog bent, ben je ook uit hun gedachten. Je wordt iedere dag wakker en je doet je gordijn open en je ziet dezelfde boom als gisteren. Je denkt: was ik maar in mijn moeders buik gebleven. Hadden ze me maar nooit losgeknipt.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen