“Verdomme!”
Een piepklein druppeltje bloed welde op uit het topje van mijn duim. Boos veegde ik het weg. Dat was al de zesde keer vandaag! Mopperend prikte ik de naald weer in de dikke, rode stof, ondanks het zware protest van mijn pijnlijke vingertoppen.
“Het leven zou toch zo ontzettend mooi geweest zijn als je naaikwaliteiten even goed waren als je vechttechnieken, denk je ook niet?”
Ik kneep mijn ogen tot spleetjes en keilde de spoel met garen naar Fabers hoofd. Die laatste dook lachend weg en keek hoe het ding over de grond rolde en een lang spoor van draad achterliet. Met een tijgersprong vloog ik er op af en raapte het op, voor het helemaal in de war zou geraken. Jammer genoeg was ik net niet snel genoeg geweest. Het zag ernaar uit dat het een eeuwigheid zou duren voor ik dat onmogelijke kluwen weer netjes opgerold zou hebben.
“Je wordt bedankt”, snauwde ik pseudo-boos naar mijn beste vriend.
“Hé, jij bent degene, die zo nodig met onze kostbaar garen moest gooien. Kijk wat voor een puinhoop je ervan hebt gemaakt! Ik durf te wedden dat Mik je een trap onder je kont zou verkopen, als hij dit zou zien.”
Zijn grijze ogen glansden speels, terwijl hij nonchalant met zijn vinger een straaltje water uit zijn drinkfles naar zijn mond begeleidde. Uitslover.
“Oh, maar ik ben er zeker van dat jij me wel in bescherming zou nemen”, grijnsde ik sluw, “Je bent tenslotte mijn beste vriend, en beste vrienden helpen elkaar, omdat ze zo van elkaar houden… en elkaar vertrouwen… met al hun geheimen.”
Faber keek me verschrikt aan, zijn ogen zo groot als schoteltjes. Hij wist precies waar ik het over had. Een tijdje geleden hadden hij en Mik gezoend tijdens Izara’s verjaardagsfeestje. We hadden enkele flessen wijn uit de geheime kelder van meester Kenzo ‘geleend’, en iedereen was dan ook vrij beneveld geweest. Behalve ik had enkel Mari de kus gezien, maar dan op haar eigen, speciale manier. Ze was blind geboren en had daardoor een speciale gave gekregen van de Goden. Soms, wanneer de toekomst zeker was van zichzelf, kon ze dingen zien, voor ze gebeurd waren. Zo was het dus ook met de kus gebeurd. Mik was zo dronken geweest, dat hij er zich niet meer alles van herinnerde en er achteraf hartelijk om had kunnen lachen. Faber daarentegen had er veel meer van verwacht. Tegen mij had hij bekend dat hij al veel langer stiekem verliefd was op Mik. Dat was dus zijn grote geheim. Vanaf het moment dat ik het wist, had ik hem aangemoedigd om kleur te bekennen, maar dat durfde hij niet. Hoe jammer ik het ook vond voor hem, er was geen haar op mijn hoofd dat er aan dacht om zijn stiekeme verliefdheid te verklappen. Maar dat betekende nog niet dat ik hem er niet mee zou plagen.
“Je zou niet durven!” piepte Faber kleintjes.
“Natuurlijk niet, maar misschien moet je me toch maar helpen. Je weet maar nooit, ik kan altijd van gedachten veranderen.”
Grijnzend stak hij zijn tong uit, maar begon toch maar aan een van de uiteinden van het warrige goedje te prutsen. Terwijl ik aan mijn helft bezig was, liet ik mijn blik over het gigantische centrale binnenplein van het klooster glijden. Normaal gezien keuvelden de studenten hier wat rond, speelden ze een spelletje of zochten ze verkoeling in de schaduw van de gigantische acacia in het midden. Maar nu stond alles in rep en roer, dankzij de naderende lente-equinox. Overal zaten groepjes studenten zilver te poetsen, slingers te knutselen, kaarsen te maken, lampionnen te schilderen, of wat hun domme kleine taakjes ook mochten inhouden. Faber en ik hadden vandaag de opdracht gekregen om het zeil van de grote tent de repareren, aangezien dat vorig jaar tijdens het voorwerk gesneuveld was. Het was een karwei dat ik hartgrondig haatte, en ik was er rotsvast van overtuigd dat Mik daar volledig van op de hoogte was. Die laatste stampte als een officier tussen de kinderen, zijn zware laarzen daverend op de grond. Zijn asbruine haar zat zoals gewoonlijk in een hoge knot en de vier lange dreadlocks achteraan wapperden in de wind. Als ik eerlijk was, moest ik toegeven dat ik soms best wel jaloers was op de autoriteit die hij kon uitstralen. Mik was geen volger, en dat was precies de reden waarom ik zo op hem vertrouwde. Ik mocht dan wel de leider zijn, maar zonder zijn doorzettingsvermogen en moed zou ik het nog geen dag uitgehouden hebben. Hij brulde wat instructies naar Indigo en Savi, die hun uiterste best deden om de ceremoniële kar vooruit te duwen, zonder brokken te maken. Indigo’s bleke gezicht was vuurrood aangelopen en zelfs vanop deze afstand kon ik overduidelijk zien hoe hij tandenknarsend zijn best deed om niet plots vlammen uit zijn handpalmen te schieten. Ik kon me nu al voorstellen hoe gefrustreerd hij moest zijn. Savi had het ding perfect alleen kunnen duwen, als hij zijn windhoos had mogen gebruiken van Mik. Ik wist dat hij dat perfect had kunnen doen, zonder brokken te maken, maar meneer de militair wilde er helemaal niets van weten. Hij had elke student verboden zijn of haar gaven te gebruiken tijdens de voorbereidingen voor Ostara. Aan de ene kant was dat best verantwoordelijk, omdat hij op die manier zo veel mogelijk rampen hoopte te vermijden. Maar aan de andere kant was het ook gewoon ontzettend dom. Izara leek zich echter niets van dat verbod aan te trekken. Zij zat een eindje verderop met Noek theebladeren te drogen en deed geen enkele moeite om te verbergen hoe ze haar eigen vuur maakte om het proces te versnellen. Geamuseerd keek ik toe hoe mijn nichtje angstig om zich heen staarde, alsof ze elk moment een snauw uit Miks richting verwachtte. Toen Izara mijn blik ving, zwaaide ze enthousiast en produceerde enkele vuurballen, waar ze vrolijk mee jongleerde. Ik kon niet anders dan meelachen en ook de jonge Savi kreeg het in de gaten. Blijkbaar was het zijn teken dat het tijd was voor een pauze. Zonder enige waarschuwing liet hij de kar los en holde gierend op het roodharige meisje af. Indigo kermde, zijn gezicht bijna paars nu. Heel even dacht ik dat hij zou ontploffen, of dat hij door het gevaarte verpletterd zou worden, maar Mik schoot net op tijd ter hulp.
“Savi, jij onbenul, kom hier! Je mag pas over een kwartier pauze nemen!”
In een mum van tijd brak er een ontzettende chaos uit op het plein. Ondanks Miks verzet had blijkbaar iedereen besloten dat het wel even welletjes geweest was. Vanuit mijn ooghoek zag ik Mari naar buiten lopen, met een gigantische aardewerken vaas in haar handen. Ze mocht dan wel blind zijn, maar haar gehoor en tastzin waren zo goed ontwikkeld, dat ze perfect rond kon wandelen, zonder ergens tegen te botsen. Izara noemde haar soms zelfs het Vleermuisje en die titel droeg Mari zelf met trots. Bij het horen van het kabaal, verscheen er een brede glimlach op haar gezicht, maar plots verdween die als sneeuw voor de zon. Haar altijd glazige ogen staarden nog meer in het niets. Het gebeurde niet vaak, maar ik wist wat dat betekende. Ik sprong overeind en wilde naar haar toe rennen. Als in slow motion zag ik hoe de vaas uit haar handen glipte en in duizend stukken uit elkaar spatte op de grond. Het geluid op het plein verstomde, alle ogen plots op haar gericht. Ook Mik kwam meteen in actie, snelde op haar af.
“Wat zie je?” vroeg hij dwingend. Mari’s blik was nog steeds op oneindig gericht, maar haar mond kwam langzaam maar zeker in beweging.
“Mensen, en veel ook. Vanavond staan ze aan de Noordpoort.”

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen