Foto bij Little Brandy

Ik ga er niet om liegen: ik ben altijd al een verwend nest geweest. Ik werd geboren in een wit wiegje, met gouden versiersels aan de randen en de zachtste dekentjes die een baby zich maar kon wensen. Als kleuter kreeg ik het mooiste speelgoed van de hele stad en in onze enorme tuin mocht ik zo lang met mijn eigen kleine puppy spelen als ik wilde. Op mijn slaapkamer prijkte vroeger een reusachtig poppenhuis, met prachtige miniatuurmeubels en prinsen en prinsessen als bewoners. Vanaf het moment dat ik mijn eerste woorden had uitgesproken, werd ik steevast van het ene banket naar het andere gesleurd. Ik herinner me die avonden als een grote waas van onbekende handen schudden, plakkerige kussen van oude vrouwen en aaien over mijn bol. Veel begreep ik er toen niet van, maar ik vond het ook niet echt erg. Om een of andere reden stond ik steeds in het midden van de aandacht en bovendien mocht ik altijd de mooiste jurken aantrekken. Als klein meisje voelde ik me een echte prinses, zo eentje uit mijn poppenhuis.
Later leerde ik lezen, schrijven, dansen, geschiedenis, borduren en etiquetteregels. Vanaf mijn achtste maakten Frans en Latijn het rijtje compleet. Mijn ouders wilden namelijk maar wat graag kunnen pronken met hun slimme dochter. Dat was waarschijnlijk ook waarom ik steeds mee moest naar die domme banketten, dat besef ik nu. Nu ja, uiteindelijk heeft maar één van hen de vruchten van hun eindeloze investeringen in mijn onderwijs kunnen plukken. Exact drie dagen na mijn negende verjaardag stierf mijn moeder. Ze was al een tijdje ziek, maar tot mijn grote verbazing waren de huishoudsters daar net heel opgewonden over.
"Ze is niet ziek", was hun reactie als ik er achter vroeg, "Je moeder is in verwachting en dat betekent dat er een baby in haar buik groeit. Over een paar maanden wordt je een grote zus. Is dat niet fijn?"
Ja vast, ik was echt niet dom hoor. Mijn moeder was bleek, prikkelbaar en van bepaald voedsel werd ze zo misselijk als wat. Dan was je toch ziek? En daarbij, als er inderdaad een baby in haar buik groeide, was er helemaal niets om blij over te zijn. Hoe kon ik nu blij zijn met een broertje of zusje dat mijn mama zo ziek maakte? Dat kon toch niet goed aflopen?
Als ik er zo over nadacht, moest ik stiekem lachen met mezelf. In die tijd had ik mezelf ontzettend slim gevonden, maar nu wist ik wel beter. Het enige waar ik wel degelijk gelijk in had gekregen, was dat laatste. Er waren problemen opgedoken tijdens de zwangerschap, of 'complicaties', zoals de dokter het graag noemde. Slechts enkele uren na de eerste symptomen was ze er al niet meer. Ik herinner me vooral nog de geur van bloed die dagenlang in het huis was blijven ronddwalen, als een spookachtige herinnering.
En toch mis ik mijn moeder niet echt. Ik wilde dat het anders was, dat ik haar dood kon zien als het moment waarop de leegte in huis binnen was geslopen. Ik wilde dat het een keerpunt was geweest, de reden voor de afstand tussen mijn vader en mij. Maar als ik echt eerlijk was, moest ik toegeven dat die leegte er altijd al geweest was. Mijn ouders waren steeds veel te druk bezig geweest met hun eigen levens om zich echt veel met mij bezig te houden. Ik was te klein en te afhankelijk voor hen. Als ze me toen aandacht hadden willen geven, hadden ze hun handen vuil moeten maken en dat was een stap te ver. De afstand tussen mijn vader en mij is letterlijk en figuurlijk dezelfde als voor de dood van mijn moeder.
Streng schudde ik mijn hoofd en rukte mezelf weg van die gedachte. Mrs. Wilson, onze oudste huishoudster, had mijn filosofische dagdromen meer dan eens veroordeeld. Ik had namelijk helemaal niets om over te klagen. Mijn kleerkast was voller dan die van het gemiddelde meisje uit de Londense high society. In mijn balzaal van een slaapkamer stond een zacht en warm bed en elke dag kon ik rekenen op heerlijk eten. Ze had gelijk natuurlijk. Ik was niet blind. In vergelijking met de meeste Londenaren leefde ik als een koningin. De jaloerse en nijdige blikken, die mensen me op straat toewierpen, ontgingen mij ook niet. Vroeger zou ik dat geweten hebben aan slechte etiquette van mezelf. Ik zou gedacht hebben dat ik niet recht genoeg liep, dat er een kreuk in mijn jurk zat, dat mijn hoed niet op de juiste manier op mijn hoofd balanceerde. Nu weet ik wel beter. Het ligt niet aan slechte etiquette, maar het ligt wel degelijk aan mij. Ik ben namelijk niets meer of minder dan alles wat gewone mensen nooit kunnen hebben. Ze haten me en er is niets dat ik daaraan zou kunnen veranderen.
Ik slaakte een diepe zucht en klapte het boek dicht, waarmee ik al meer dan een uur deed alsof ik las. Buiten kleurde de hemel intussen vurig oranje, een sterk contrast met de ondergesneeuwde straten. Aan de overkant van de straat lachte een sneeuwman naar me. Die was in het leven geroepen door mijn buurmeisjes Alice en Olive, die er misschien wel heel schattig uitzagen, maar echte etters konden zijn als hun ouders niet in de buurt waren. Zo'n half uur geleden had hun moeder hen naar binnen geroepen voor het eten en sindsdien stond hun pasgeboren sneeuwmaaksel met een brede glimlach van kiezelstenen naar me te staren. Ik voelde me een beetje bekeken, maar niet op een slechte manier. Het leek wel alsof het ventje mijn aandacht trok en wilde zeggen 'Ben je ook alleen?'.
"Maar dat is natuurlijk belachelijk, is het niet?" mompelde ik zacht tegen de dikke rosse kat op mijn schoot. Het beest was er gekomen als vervanging voor mijn puppy, die een paar jaar geleden plots verdwenen was. 'Weggelopen' had mijn vader gezegd, maar ik wist wel beter. Om me te troosten had hij me een klein oranje hoopje met een rode strik gegeven.
"Een kat is een veel betere keuze voor nette meisjes", was zijn redenering geweest en ik had er nooit nog een woord aan vuilgemaakt. Al snel had ik het kleine beestje Little Brandy genoemd, omdat zijn vacht me deed denken aan dat smerige spul dat mijn vader altijd dronk.
"Miss Grey?"
Er klonk een zacht klopje op de deur van mijn slaapkamer en toen ik me omdraaide, zag ik meteen de bolle, blozende wangen van Miss Chandler. In haar handen droeg ze een zilveren dienblad een heerlijk geurende maaltijd. Ik wist meteen hoe laat het was.
"Ik heb uw diner bij me, miss. Kip in rijst gebakken met asperge, wortel en walnoten."
"Hij is er niet vandaag", zuchtte ik, zonder Chandler aan te kijken. Het was geen vraag, eerder een vaststelling en het was ook meteen duidelijk over wie ik het had. Als mijn vader er was, aten we steeds samen in de kleine eetkamer. Maar als hij er niet was, bracht het huispersoneel mijn avondmaal steeds naar mijn kamer. Ze wisten namelijk hoe erg ik het haatte om alleen te eten in die veel te huiselijk ingerichte ruimte beneden. Chandler leek even met stomheid geslagen te zijn, maar uiteindelijk zette ze het dienblad toch neer op het kleine salontafeltje in de hoek.
"Ik weet zeker dat Sir Grey een goede reden heeft om u vanavond niet te vergezellen", glimlachte ze zo lief mogelijk. Ik deed mijn uiterste best om de teleurstelling van mijn gezicht te vegen.
"U heeft waarschijnlijk gelijk. Bedankt voor het eten."
Ze bleef even staan dralen, waarschijnlijk omdat ik totaal geen aanstalten maakte om in mijn gewoonlijke maaltijdhoekje te gaan zitten.
"Als u mij nodig heeft, hoeft u enkel te bellen", stamelde ze nerveus, met een half oog op het belachelijke zilveren belletje op mijn bureau. Ik knikte vriendelijk, maar Chandler liep de deur al uit. Ik rolde met mijn ogen en zakte onderuit in mijn bureaustoel, op een manier die ver van beleefd was. Met een vies gezicht staarde ik naar het zilveren dienblad, dat een eindje verderop naar me stond te lonken. Toen wendde ik me naar Little Brandy.
"Wat denk je, luilak? Zin in wat kip, gebakken in rijst met asperge, wortel en walnoten? Want ik heb geen trek meer."

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen