Foto bij Schrijfwedstrijd Amused - Opdracht 4

Een jongen in donkere kleding liep over straat op een afgelegen industrieterrein. Het grijze beton dat hem aan drie kanten omringde was alleen zichtbaar door het maanlicht en de schaarse lantaarnpalen die cirkels van geel licht wierpen, en de stilte werd enkel doorbroken door zijn eigen zachte voetstappen. Hier aan de rand van de stad was rond deze tijd geen levende ziel meer te bekennen, wat hem heel goed uitkwam.
Hij sloop om een hoek en stond nu helemaal in het duister, in een smal zijweggetje zonder verlichting. Hij liet de rugzak die hij had gedragen op de grond vallen, wierp een blik over zijn schouder en trok toen een spuitbus tevoorschijn.
Hij stroopte zijn mouwen op, waardoor twee met tatoeages bedekte armen tevoorschijn kwamen. Hij nam een stap achteruit om het stenen doek waarop hij zijn kunstwerk zou vormen goed te bekijken, en beeldde zich in hoe het resultaat eruit zou komen te zien. Toen hij tevreden was met het ontwerp schudde hij wat van zijn lange haar uit zijn gezicht en drukte op de bovenkant van de spuitbus, waardoor de groene verf op de egale grijze muur spoot met een zacht gesis.
“Dino,” spoot hij. De buitenste lijnen van de letters waren snel geschetst, maar de invulling en opmaak vergden meer werk. Het was een bijnaam die hij had gekregen vanwege de absurde keuze van zijn ouders om hem Diederik te dopen. Hij had een hekel aan die naam, die regelrecht uit het stenen tijdperk kwam. Dino, de afkorting van dinosaurus, was korter, vlotter en klonk leuker.
De kans gepakt te worden was hier vele malen kleiner dan op sommige andere plekken waar hij wel eens een kunstwerk achter had gelaten, maar toch liet de adrenaline zijn hartslag versnellen. Hij ging helemaal op in zijn werk, en lette steeds minder op hoeveel lawaai hij maakte terwijl hij andere spuitbussen pakte of enthousiast van de ene kant van het drie meter brede schilderij naar de andere sprong.
Dit was echter niet de eerste keer dat Dino spoot, en hij was nog niet zo afgesloten van de buitenwereld dat hij het geluid van de auto die de grote straat op draaide niet kon horen. Hij wierp een blik vol spijt op de maar half voltooide tekening van zijn artiestennaam, vloekte zachtjes en begon in een noodtempo al zijn spullen op te rapen. Een bus glipte uit zijn hand toen hij hem op wilde pakken en stuiterde met veel lawaai over de grond voordat hij hem stil had kunnen leggen met zijn voet.
Toen ook de laatste onwillige spuitbus weer afgesloten was met een dop en gehaast in zijn rugzak was gepropt, kon hij al zien dat de koplampen van de naderende auto de grote straat helder verlichtten. Hij slingerde de tas op zijn rug, maar had geen tijd meer om ver weg te rennen. Bij gebrek aan een betere plek moest de grote metalen container aan de overkant van het steegje dienst doen als tijdelijke schuilplaats. Hij was er nog maar net achter gedoken, toen het geluid van de motor van de auto het hardst werd. Hij kruiste zijn vingers en hoopte dat het voertuig langs zou rijden, maar tot zijn grote schrik werd het opeens stil.
Hij zat nu hopeloos gevangen als een vogel in een kooitje, en zijn gedachten fladderden wild heen en weer. Hoe konden ze hem hier gevonden hebben? Er was niemand in de buurt. Hij speurde de bovenkant van het gebouw af, maar kon ook nergens een beveiligingscamera vinden.
In een korte vlaag van overmoedigheid waagde hij het om zijn hoofd een heel klein stukje om de rand van de container te steken, om een glimp op te vangen van de politiewagen die was gestopt voor de ingang van het steegje waar hij had gestaan. Maar wat hij zag was geen witte auto met blauwe en rode strepen en een zwaailicht bovenop - het was een zilveren sportauto die glansde in het licht, en zeker niet goedkoop was. Hij had niet veel verstand van auto’s, maar hij wist een prijzig model te herkennen, zoals het een goede autodief betaamde.
Verward maar opgelucht probeerde hij te bedenken wat de bestuurder van een dergelijke kar in een buurt zoals deze zou kunnen zoeken. Mannen die dat soort wagens reden probeerden een associatie met achterwijken en de figuren die daar rondliepen meestal juist te vermijden.
Dino hoorde hoe een autodeur open ging en dichtgeslagen werd, gevolgd door voetstappen om de auto heen en nog een geopende deur. ‘Naar buiten,’ beval een harde mannenstem.
‘Nee, nee!’ smeekte een ander. De onbekende vrouw klonk erg wanhopig, en dat joeg Dino de stuipen op het lijf. Waarmee bedreigde de chauffeur van de zilveren auto haar?
Hij kreeg de neiging om nog een keer te gluren naar het tafereel dat zich een stukje verderop afspeelde, maar hij had niet meer genoeg moed. Het was heel goed mogelijk dat de man een of andere gek was die de vrouw bedreigde, en als zijn aanwezigheid opgemerkt werd kon hij zijn leven niet meer zeker zijn.
Dino was per ongelijk wel eens midden in uit de hand gelopen ruzies terecht gekomen, waarbij vaak ook messen werden getrokken. In dat soort gevallen maakte hij zich altijd zo snel mogelijk uit de voeten. Vandalisme en diefstal waren relatief onschuldig, maar voor dingen zoals bedreiging en iemand lichamelijk letsel toebrengen kon je jaren achter de tralies komen. Door het trekken van een wapen werd je al heel snel beschouwd als een zware jongen, en dat wilde Dino voorkomen. Want ondanks zijn stoere woorden en uiterlijk was hij helemaal geen gewelddadig persoon. Dit alles schoot binnen een paar secondes door zijn hoofd, terwijl hij weggedoken zat achter de vuilniscontainer in het duister.
‘Laat het kind zitten,’ was het volgende bevel van de man met de auto.
De vrouw begon nu te huilen. ‘Nee! Max heeft niets gedaan, hij weet van niets. Laat mij hem alsjeblieft houden!’
‘Houd je mond,’schreeuwde de man. Dino dacht ergens onder alle boosheid ook angst te bespeuren.
‘Maar hij heeft-’
‘Ik meen het trut, ik schiet je neer als je het waagt nog een stap te zetten!’ Dino concludeerde geschrokken uit deze zin dat de man geen mes, maar een vuurwapen in zijn handen moest hebben, waarmee hij de vrouw onder schot hield.
Er was een scherpe ademteug hoorbaar, die waarschijnlijk van de vrouw kwam na een klap of schop van de man. Nu klonken er langzame voetstappen, die er op duidden dat de man voorzichtig achteruit liep.
Het gebeurde heel snel. Het ene moment was het nog bijna doodstil, het volgende werd er woest een autodeur opengetrokken, klonken er een oorverdovend schot, een gil, snelle, struikelende voetstappen, het gehuil van een klein kind en tenslotte een optrekkende motor.
Dino kon zich niet verroeren, en bleef als versteend op dezelfde plek zitten. Hij had zijn ogen gesloten en zijn hart bonsde zo hart dat het hem verbaasde dat het nog in zijn borstkast zat. Zijn ademhaling ging gejaagd. Uit automatisme zegde hij een schietgebedje op dat hij zich nog herinnerde uit zijn jeugd, maar tegelijkertijd gebruikte hij allerlei vloeken die allesbehalve goedgekeurd zouden worden door christenen.
Hij deed zijn best om al het geluid van buitenaf te negeren, maar het lukte hem niet lang. Na slechts een paar minuten drong tot hem door dat er nog steeds een zware ademhaling te horen was, samen met het gejammer van het kleine kind.
Dino haalde diep adem. Hij moest steun zoeken bij de muur en de container om zich overeind te hijsen, en was bijna weer door zijn zachte knieën gezakt. Hij haalde een tweede keer diep adem en draaide zich toen om.
Hij wist dat hij nu weg zou moeten rennen, maar liep toch op het donkere hoopje dat op de straat lag af. Toen hij het licht in kwam zakte hij toch door zijn benen, hoe erg hij zijn best ook deed. Hij viel precies voor de zwaargewonde vrouw neer. Het kleine jongetje, een peuter met bruin krulhaar, lag op de grond tegen haar aan. Hij leek niets te hebben, maar zijn moeder had hem doordrenkt met haar bloed.
Een paar bruine ogen vonden die van Dino, die groot waren van de schrik. Hoewel ze erg bleek en bijna spookachtig was door het bloedverlies en het licht in de omgeving, kon Dino zijn blik niet van de vrouw afwenden. Hij had het gevoel dat hij iets moest doen, maar het enige wat in zijn macht lag was haar enigszins gerust te stellen. Hij tastte over het asfalt, en vond een koude, slanke hand, die hij stevig in de zijne nam. De stervende vrouw voelde dit, en probeerde te glimlachen, maar haar gezicht vertrok van de pijn. De schotwond in haar buik gaf haar niet veel tijd meer.
De bruine ogen focusten weer op Dino’s gezicht, en keken dringend, smekend bijna. ‘Zorg voor Max.’ Het was niet meer dan een fluistering, maar Dino verstond haar.
‘Maak je geen zorgen, ik zal op hem letten,’ beloofde hij zachtjes. Op dat moment vielen haar ogen dicht, en na een laatste schok bleef haar lichaam levenloos liggen.
Het kleine kind aan haar andere kant huilde nog steeds stilletjes. Het was nog veel te jong om te beseffen wat er gebeurd was, maar het leek alsof hij dat wel deed. Dino liet de hand van de onbekende vrouw los, en liep voorzichtig om haar heen, naar het kind. Hij tilde het op, wierp een laatste blik op de vrouw en begon te lopen. Hij kon hier niet lang blijven, want de politie kon ieder moment arriveren vanwege de melding van een geweerschot.
‘Rustig maar, Max. Ik ken de weg hier.’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen