Alaric had niet veel tijd nodig om van het vakantiehuis in Mystic Falls te geraken nadat ik hem vertelde dat het een spoedgeval was. We waren nog altijd niet goed bevriend, maar vampierzaken gingen hem aan het hart en dat was maar goed ook. De ring die hij van zijn ex-vrouw had gekregen, beschermde hem tegen iedere onnatuurlijke dood en dat terwijl hij officieel gewoon sterfelijk was. Dit was ons al meerdere malen goed van pas gekomen.
Toen ik de deur opendeed, stormde Elena langs me heen richting de woonkamer. Alaric schudde verontschuldigend zijn hoofd. “Ze wilde per se mee, sorry.”
“Ze wilde mee?” mopperde ik. “Ze is zeventien, ze heeft nog niets te willen!”
“Werkte dat maar zo,” zei Alaric, zichzelf verdedigend. Ik wist wat hij bedoelde, bij Elena werkte dit helaas niet zo, als zij iets wilde, gebeurde het en enkel en alleen op haar manier.
Jeremy had niet tegengestribbeld toen Alaric had gezegd dat het vampierzaken waren en dat hij hen er niet bij wilde hebben, hij was bij de heks. Om een voor mij onbegrijpelijke reden had hij iets in haar gezien en waren ze nu onafscheidelijk. Dat was prima, want dat hield zowel Jeremy als Bonnie uit mijn buurt.
Mijn geduld bij elkaar rapend, liep ik achter Elena aan de huiskamer in. Ik had geen grapje gemaakt toen ik zei dat ik haar er niet bij wilde hebben. Elena was niet alleen niet te genieten de laatste tijd, ze had ook nog eens de neiging continu in de problemen te raken. Niet omdat de problemen haar vonden, maar omdat zij de problemen vond. Dat maakte de zaken vaak een stuk moeilijker dan ze moesten zijn.
“Elena,” probeerde ik voorzichtig, “Caroline vroeg naar je, iets met het opzetten en organiseren van een kermis. Rick en ik denken dat je misschien maar moet gaan.”
Het bleef stil aan de overkant. Ik wist dat ze me gehoord had, maar ze was niet van plan ook maar ergens heen te gaan.
“We vinden dat je vandaag nog zou moeten gaan, eigenlijk,” drong ik ongeduldig aan.
“Nee, Damon, ze is prima in staat die kermis zelf te organiseren. Als jullie op zoek gaan naar vampieren, ga ik mee.”
Er kwam een grommend geluid uit mijn keel, soms vergat ik even hoe vreselijk vervelend ze kon zijn. Die blonde en zij leken op elkaar, wat dat betreft. Allebei hadden ze de irritante neiging ‘nee’ te zeggen wanneer alleen ‘ja’ het goede antwoord was en allebei hielden ze hardnekkig vast aan principes, zelfs wanneer principes hen fataal konden worden. Er waren momenten waarop ik overwoog of het geen goed idee zou zijn ze op dit soort momenten allebei op te sluiten in de kelder.
Ik pakte de fles Bourbon die op tafel stond en schonk een glas in. Alcohol had me tot nu toe altijd geholpen om geduldig te blijven, zelfs op die momenten dat ik het liefst uit pure frustratie iedereen op zou sluiten in kelders. Toen schraapte ik mijn keel en begon ik met mijn liefste glimlach aan een nieuwe poging. “Je zou alleen maar in de weg lopen.”
Elena zweeg, leek na te denken en antwoordde toen: “wanneer heb ik ooit in de weg gelopen?”
Mijn glimlach verdween als sneeuw voor de zon en het ongeduldige gevoel kwam weer opborrelen. “Katherine, Elijah, Klaus,” somde ik op. “Je trekt altijd je eigen plan en raakt dan in de problemen, wij mogen je komen redden en op een dag zal het een keer te laat zijn, dus doe me een lol.”
“Hij heeft gelijk,” viel Alaric plotseling bij. “We hebben jouw hulp echt niet nodig. Bovendien, jij wilde toch meer mensendingen doen?”
Ze knikte twijfelachtig en ik wist dat we ons doel hadden bereikt. “Oké,” gaf ze toe, “ik ga naar Caroline en zal jullie niet in de weg lopen. Ik spreek jullie later wel weer.” Zonder om te kijken liet ze ons achter. Nog even hield ik er een stekend gevoel aan over, bij Elena wist je nooit of ze ook werkelijk naar die kermis ging. Voor hetzelfde geld ging ze op eigen houtje rondjes door het bos rennen om te proberen die vampieren zelf te vangen. Maar, besefte ik, ik kon haar niet in de gaten blijven houden, ik moest erop vertrouwen dat ze meende wat ze zei en dat ze ook echt niet in de weg zou lopen, dus dat deed ik.
“Kun je me misschien nogmaals het hele probleem uitleggen?”
Ik wees naar de bank, een gebaar dat betekende ‘ga zitten’, en herhaalde het verhaal van Caroline. Terwijl ik praatte, fronste Alaric zo nu en dan zijn wenkbrauwen en soms kwam er een ‘aha’ of ‘oké’ uit zijn mond. Toen ik was uitgepraat kwam hij met zijn conclusie. Een absoluut briljante conclusie, dat wel.
“Dus we hebben een probleem?”
Ik boog voorover om nogmaals een glas Bourbon in te schenken en vergat niet het zijne ook vol te schenken. “Dat mag je wel zeggen. Die vampieren doen blijkbaar iets in de oude kelders van de Lockwoods, ik stel voor dat daar eerst een kijkje genomen wordt.”
“Maar wie zijn zij?” mompelde hij, peinzend. “Als we Elena mogen geloven, zal Katherine haar gezicht hier niet meer laten zien. Isobel is dood en datzelfde geldt voor de vampieren uit de tombe, heb jij nog een idee?”
“Mijn hersenen laten me in de steek, Rick,” antwoordde ik met een ongelukkig gezicht. “Maar het is belangrijk dat we het antwoord vinden. Daarom heb ik jou gebeld. Als vampieren iets verbergen in Mystic Falls, kan het zijn dat er iets terug te vinden valt in het werk van Isobel.”
Isobel was de ex van Alaric en de biologische moeder van Elena. Ze had jarenlang onderzoek gedaan naar vampieren, haar kantoor was nog altijd niet uitgeruimd en lag vol met boeken en papieren, niet alleen over vampieren, maar ook over Mystic Falls. Isobel was inmiddels dood – voor een vampier was het niet aan te raden zonder bescherming in de zon te lopen – maar dat wilde niet zeggen dat wij geen kijkje in haar documenten konden nemen.
Alaric leek niet dolenthousiast, maar hij keek begrijpend. “Goed, ik zal een telefoontje plegen om te kijken of we terecht kunnen. Morgenochtend?”
“Morgenochtend,” bevestigde ik, “ik wil vandaag nog kijken in de oude kelders van de Lockwoods.” Ineens schoot me nog iets te binnen. “Ik bel zo Caroline nog wel even of ze Elena vannacht en morgen bij zich wil houden. Jeremy zal vast niet in de weg lopen, Bonnie zou hem het liefst een halsband omdoen om te voorkomen dat hij met zijn neus in de vampierproblemen valt.”
“We noemen ze niet voor niets problemen, ik zie haar punt,” gaf Alaric toe. “Wilde je hulp met het onderzoeken van die kelders, of ben ik vrij om te gaan?”
Die vraag had ik al verwacht en ik had ook al nagedacht over het antwoord, ik ging liever alleen naar de Lockwoods. In mijn eentje rende ik een stuk sneller dan wanneer ik moest wachten op een sterveling. “Zolang je morgenochtend maar terugkomt, ben je nu vrij om te gaan.”
Hij goot zijn laatste slok Bourbon naar binnen en hief zijn glas. “Tot morgen dan.” Daarna pakte hij zijn jas en verliet ook hij het huis.
Zo’n tien minuten bleef ik zitten. Ik schonk mijn glas nog een paar keer vol, vampieren konden net zo goed dronken worden als mensen, maar na ruim een eeuw schaarde ik mezelf inmiddels wel onder de ‘ervaren drinkers’. Het voordeel van vampier zijn, was dat je wel onbeperkt kon drinken. Meer dan dronken zou je er niet van worden, een coma was voor een vampier immers allang niet meer mogelijk.
Na die tien minuten vond ik dat ik wel lang genoeg had gewacht. Binnensmonds vloekend zocht ik de huissleutels, die ergens lagen, maar nooit daadwerkelijk waren waar ze zouden moeten zijn. Ik had altijd gedacht dat dit ook een vrouwenkwaaltje was, maar de laatste tijd leken die sleutels steeds vaker zomaar in rook op te gaan. Dat waren momenten waarop ik wilde dat ik in een vleermuis kon veranderen, echolocatie leek me vreselijk handig. Helaas waren dat verhalen over vampieren die niet klopten, we konden niet in vleermuizen veranderen en knoflook vond ik alleen maar erg vies, dodelijk was het zeker niet. Zonder echolocatie vond ik dus uiteindelijk mijn sleutels terug onder mijn kussen en kon ik de deur uit.
Zodra ik buiten was hoorde ik het geluid van regendruppels op mijn lederen jack. “Fantastisch,” bromde ik. In principe had ik niets tegen regen, maar de wolken zorgden ervoor dat iedere vampier zonder bescherming buiten kon lopen en dat was lang niet altijd handig. Als er vampieren waren in die kelders van de Lockwoods, had ik liever gehad dat ze niet vrij rond konden rennen door Mystic Falls. Ik nam echter niet veel tijd om hierover te morren en zette het algauw op een rennen. Natuurlijk had ik de auto kunnen nemen – de auto van Stefan, welteverstaan, want zelf had ik geen auto – maar lopen ging vaak een stuk sneller en bovendien was het landgoed van de Lockwoods niet ver. Rennen was een manier om te ontspannen, ik raakte niet buiten adem en kon uren doorgaan zonder op mijn bestemming aan te komen met zweetplekken onder mijn oksels, een fijne bijkomstigheid. Als vanzelf vloog ik vooruit, scheerde ik rakelings langs bomen en tilde ik mijn voeten net ver genoeg op om niet te struikelen over takken op de grond. Ik hoefde hier geen moeite voor te doen, het was vampierinstinct. Het was fantastisch om het snelste wezen ter wereld te zijn. Ik probeerde mijn oren te spitsen, maar ik kon niet veel meer horen dan de wind, als ik op topsnelheid rende, was dat geluid oorverdovend. Desondanks wist ik dat ik dichtbij was en minderde ik vaart.
Mijn instinct had duidelijk goed gezeten, want ik zag de laatste muren die nog om de trap naar beneden stonden. Het huis dat hier ooit had gestaan, was in vlammen opgegaan, al vele decennia geleden. De kelders waren wel intact gebleven, al werden ze door mensen niet meer gebruikt. Tyler gebruikte deze kelders met volle maan, wanneer hij transformeerde. Hij bond zichzelf dan vast zodat hij niemand kon verwonden. Een nobel streven, maar ik bleef toch liever op een afstandje. De kelders werden tevens nog gebruikt door vampieren met foute bedoelingen, Klaus had deze plaats gebruikt om Caroline en Tyler op te sluiten vlak voordat zijn ‘offerfeest’ begon. Het zou me dus niets verbazen als deze kelders nu weer werden gebruikt om snode plannen te beramen.
Lichtelijk overmoedig duwde ik de deur open, een actie die gepaard ging met een hoop lawaai. Een klein moment kromp ik ineen, ik had niet zachtjes willen binnenkomen, maar dit was nu ook weer niet nodig geweest. Ik stelde vast dat ik voorzichtiger zou zijn en telde in mijn hoofd tot tien, pas toen het doodstil bleef, liep ik door. Het was aardedonker in de kelders, nog een goede reden om Alaric niet mee te nemen, zaklantaarns vielen zo op. Mijn oog viel op afdrukken van klauwen in de muur, ze waren niet recent, wellicht al eeuwenoud. Blijkbaar probeerden weerwolven hier al tijdenlang aan de ijzeren kettingen te ontsnappen. Met deze gedachte in mijn achterhoofd draaide ik een rondje om de rest van de kelder door te kijken. De ijzeren kettingen en de afdrukken in de muur waren zonder twijfel het meest spannende dat ik hier zou vinden. De kelder was leeg, er waren geen sporen van snode plannen of vampieren. Geen ontvoerde mensen en geen achtergelaten geheimen: ik was duidelijk voor niets gekomen. Voor de zekerheid liep ik nog een rondje, maar mijn vermoedens werden alleen maar bevestigd, vampieren waren hier misschien geweest, maar niet om iets te verbergen.
Een beetje teleurgesteld liep ik weer richting de trap. Niet omdat ik heel graag schokkende dingen had willen vinden, maar omdat ik wist dat het gemakkelijker was geweest als het antwoord in de kelders had gelegen. Het leven was een stuk aangenamer wanneer de antwoorden gewoon in je schoot werden geworpen.
Bovenaan de trap sprong ik behendig op een muurtje, ik hoopte dat ik zo meer bereik had. Toen ik mijn mobieltje pakte, merkte ik dat dit helaas niet het geval was, het bereik was minimaal. Schouderophalend bedacht ik me dat ik niet mocht afgeven op mobieltjes, ze waren sneller dan een postkoets, wat dat betreft was de wereld erop vooruit gegaan.
“Rick!” riep ik door het gekraak van de telefoon heen, maar het mocht niet baten. Misschien kon Alaric mij aan de andere kant van de lijn horen, maar ik hoorde helemaal niets. Gefrustreerd deed ik een stapje opzij en schudde ik met de telefoon. “Rick?” probeerde ik nogmaals, subtieler dit keer.
De ruis was minder en Alarics verbaasde stem was nu duidelijk hoorbaar. “Wat was je aan het doen?”
“Geen tijd,” antwoordde ik. Ik wilde hem en mezelf het verhaal over de mobiele telefoons van tegenwoordig besparen. “Ik ben bij de kelders van de Lockwoods geweest.”
“Heb je iets gevonden?” Er klonk nieuwsgierigheid in zijn stem, maar ik hoorde nog iets. Het leek op hoop, waarschijnlijk wilde hij liever niet langs het kantoor van Isobel hoeven gaan. Zelf vond ik dat nog het minst erg, de assistente van Isobel werkte daar nog altijd en ze was een genot voor het oog.
“Niets,” zei ik luchtig, “als Caroline het zegt, wil ik geloven dat ze hier zijn geweest, maar ze hebben niets achtergelaten. Ik denk niet dat ze hier iets verstoppen.”
“Misschien zijn ze dan niet in Mystic Falls om iets te verstoppen,” herhaalde Alaric. Een lange nadenkpauze viel en uiteindelijk klonk zijn stem weer. “Misschien zijn ze wel naar iets op zoek…”

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen