Op mijn knieën kijk ik naar het lichaam op de straat voor me. Mijn lichaam trilt, van spanning maar ook van de kou. De mes, die ik nog geen minuut geleden in mijn handen had, ligt op de koude en kille straat. Mijn handen zitten onder het rode bloed van het lichaam dat voor me op de grond ligt. De kou van de straat trekt door in de botten van mijn benen. Ik voel de kou langzaam omhoog trekken de rest van mijn lichaam in. Ik schud mijn hoofd. Ik moet hier weg. Waarom zit ik hier nog. Ik duw mijn handen tegen het asfalt om omhoog te komen. Ik kijk even om me heen. Op dit late tijdstip is het park verlaten. De straatlantarens verlichten licht het park zodat de contouren zichtbaar zijn. Ik moet hier weg, naar huis. Ik draai mijn hoofd nog een keer naar het lichaam dat verminkt op de grond ligt. Vele messteken zitten in zijn borst. Hij verdiende dit. Hij heeft al jaren mij de stuipen op het lijf gejaagd. Nu eindelijk is het voorbij.
Zo snel als mijn benen me kunnen dragen ren ik weg van deze plek. Het is een overwinning op mezelf. Morgen zal het hier bezaaid zijn met politie. Om hem op te halen, hem te onderzoeken. En af te vragen wie de moordenaar is. Of moordenares. Al snel zie ik de contouren van mijn huis. Daar ben ik veilig.
Zodra ik binnen ben, zucht ik diep. Het is werkelijk voorbij. Ik doe mijn handschoenen uit en gooi ze in de open haard die luid knispert in de woonkamer. Ook trek ik mijn broek en shirt uit. Deze gooi ik bij mijn half verbranden handschoenen. Daar zal niemand ze zoeken. In mijn ondergoed sprint ik naar boven om me mijn pyjama te hijsen.
Met een warme kop chocolade in mijn hand staar ik naar buiten. De open haard nog luid knisperend op de achtergrond. Buiten beginnen de eerste sneeuwvlokken te vallen. Één geruststelling. Hij zal het niet koud hebben. En ik neem nog een slok van mijn chocolade.

Reageer (1)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen