Opdracht 1:
We houden het voor opdracht 1 simpel. Ik wil dat je een verhaal schrijft over iets dat je bezig houd op dit moment. Het mag een crush zijn, een ruzie of zelfs iets uit het nieuws waar je je interesse aan besteed. Het hoeft niet al te persoonlijk. Een paar details veranderen en hup, je hebt een verhaal. Wees zo creatief mogelijk. Succes!

Minimaal aantal woorden: 750
Uiterlijke inleverdatum: 22 februari


op school leren we momenteel heel veel over de tachtigjarige oorlog en we moesten er ook een verhaal over schrijven. Ik besteedde er heel veel aandacht aan en toen we de opdracht kregen, was het echt het meest aanwezige in mijn leven. Het is bijna 4000 woorden geworden, veel langer dan nodig was. maar ik hoop dat jullie het leuk vinden.
Even wat achtergrondinformatie:
het verhaal speelt zich af aan het eind van de 16e eeuw in europa. Nederland was toen nog één groot land dat België, Nederland en Luxemburg bevatte en dat De Nederlanden heette. De Nederlanden en spanje hadden dezelfde koning, Filips de tweede. Filips de tweede was streng katholiek en vastbesloten alle nederlandse protestanten te vermoorden. De stad Alkmaar, waar het in dit verhaal over gaat, had aangegeven protestants te zijn, dus stuurde Filips de tweede een groot leger op hen af. Uiteindelijk hebben de Alkmaarders de strijd gewonnen, maar dit verhaal gaat niet over Alkmaar, maar over een spanjaard, Alejandro Maldriquez, die ook in het spaanse leger zat.

Enjoy!<3

Het lijkt nog maar zo kort geleden dat ze me kwamen halen.
Het was avond. Valencia* vertelde me over haar dag op school en ik maakte thee voor haar. Ik keek haar aan terwijl ze dronk. Ik was al meer dan elf jaar de vader van Valencia, maar kon soms nog steeds verbaasd zijn dat dit meisje mijn kind was. Niet dat ze niet op me leek: haar mond en neus waren exact hetzelfde als die van mij, hoewel ze haar ogen en de textuur van haar zwarte haren van haar moeder had geërfd. Misschien was het omdat ik tot afgelopen jaar eigenlijk weinig met haar te maken had gehad: Val was datgene wat er zou zijn als ik thuiskwam, waar ik mee knuffelde en voor wie ik leuke dingen deed- maar meer niet. Ze was er gewoon.
Ons gezellige onderonsje werd verstoord door geklop op de deur. Ik mompelde:’’even wachten hoor’’ en liep naar de deur, verbaasd dat er zo laat nog werd aangebeld. Of dat er überhaupt werd aangebeld. De laatste tijd kwam er bijna nooit iemand over de vloer. Het was Val en ik.
Één van de mannen in de deuropening kende ik; het was Alonzo, een jongen van mijn leeftijd die ook in Granada woonde. Hij leek verdwaasd, verdoofd zelfs. De andere twee mannen waren me onbekend; de een was al wat ouder, met grijs haar en een grimmig gezicht, en de ander had kort, zwart haar en een smal snorretje. Hij keek iets vrolijker; een mondhoek was een milimetertje omhoog gekruld. Maar over het algemeen keken ze stikchagrijnig, een blik waar ik een hekel aan had. Stikchagrijnig was een blik waar je spontaan depressief van werd. Een blik van iemand met een slechte dag. Een blik van iemand die het leven haatte. Een blik die ik normaal gesproken vermijden zou.
‘’meneer Maldriquez?’’ zei de oudere man fronsend, met een zware, raspende stem.
‘’dat ben ik’’ zei ik, ‘’kom binnen’’.
Ze stapten mijn huis binnen en Valencia keek hen nieuwsgierig aan. Ik ging de mannen voor naar de grote tafel en trok een gezicht naar haar. Ze giechelde. Ze was weer net een klein meisje als ze dat deed.
De mannen waren gaan zitten, maar nu paste ik er niet meer bij. We hadden maar drie stoelen: één voor mij, één voor Val en één voor haar moeder. Die had ik kunnen verkopen na haar dood, maar Val wilde de stoel per se houden. Toen ik de jongere man op haar stoel zag zitten, voelde ik even een steek.
De jongere man stond op en hield me de stoel voor. Hij keek me nors aan, alsof onvoldoende stoelen hebben een zware misdaad was.
ik durfde te wedden dat die opschepper alle stoelen kon betalen die hij wou. Hij had vast een hele opslagkamer vol. Ik keek hem niet aan toen ik hem bedankte.
‘’meneer Maldriquez’’ zei de oudere man toen ik zat. ‘’mijn naam is Andressa di Panchez en dit is Diego L’orraine. We zijn afgezanten van het spaanse leger en komen u beroepen op uw strijdplicht’’
Ik keek hem verbaasd aan en probeerde door alle poespas heen te begrijpen wat hij zei. Het leger, het Spaanse leger was hier. Waarom? Wat moesten ze van me? Ik zat niet in het leger. Ik had een bewijs van onmisbaarheid voor mijn werk als smid. ‘’het leger?’’ vroeg ik dommig? ‘’ik zit niet in het leger hoor. Ik weet niet wat u hier doet..’’ mijn blik dwaalde af naar Alonzo, die afwezig voor zich uit staarde, en vroeg me af wat hij hier deed.
Andressa di Panchez zag mijn blik en zei: ‘’ meneer Muchos is ook opgeroepen om te vechten. ‘’ hij zag kennelijk dat ik er niets van begreep en verduidelijkte: ‘’U wordt opgeroepen op uw dienstplicht, meneer Maldriquez. U moet met ons meekomen’’
Dat begreep ik wel.
‘’meekomen? Met jullie? Vechten?’’ vroeg ik. ‘’Waar dan? Nú?’’ Ik wist dat al die vragen stom moesten klinken, maar ik snapte er niets van. Mijn hersens draaiden overuren en vuurde steeds nieuwe vragen op me af.
‘’ja, meneer Maldriquez’’ zei di Panchez. ‘’we hebben veel mannen verloren in het strijdgewoel. We hebben u nodig. Morgen vertrekt de mars naar De Nederlanden en daar moet u bij zijn. U bent een jonge, sterke man, precies wat we nodig hebben. U wordt goed betaald en krijgt voedsel en onderdak. Maar bovendien bent u het verplicht om uw land te steunen, ook al heeft u een bewijs van onmisbaarheid. In liefde en oorlog is alles geoorloofd’, besloot hij.
het was een lang praatje wat hij daar hield, en hij had het duidelijk al eens eerder afgestoken, maar daar was ik me alleen vagelijk bewust van. Slechts één ding was echt tot me doorgedrongen:
‘’Morgen?’’ fluisterde ik.
Ik draaide me om in mijn stoel en keek naar Valencia, naar mijn dochter, die van onder haar kop thee bezorgd naar het tafereel keek. Ik wou iets geruststellends tegen haar zeggen, maar wist niets te verzinnen. Ik draaide me weer om en zei, zonder enige vastheid in mijn stem:’’ maar.. maar Valencia…’’
‘’uw dochter is al oud, meneer Maldriquez’’ zei hij. ‘’en vrijwel zelfstandig. Bovendien is er een hulpkantoor in de hoofdstad speciaal voor dit soort zaken. Uw dochter kan daar maandelijks een deel van uw loon ophalen en er komt de eerste tijd wekelijks iemand langs om te zien of alles goed gaat. Er wordt goed voor haar gezorgd’’
De jongere man, Diego L’orraine, zei voor het eerst iets:’’ hier zijn enkele documenten die u moet tekenen. Ik wil u niet overhaasten, maar er is nog veel te doen en buiten staat het rijtuig te wachten’’
Ik voelde me nog steeds verward en ik wist niet of ik hen moest geloven. Waren deze mensen wel wie ze beweerden te zijn? Niet dat ik om bewijs kon vragen: ik kon niet lezen. Maar toch.. er voelde iets niet goed. Ik wou die papieren niet tekenen. Ik wou niet in het een of andere rijtuig stappen en mijn dochter achterlaten. Ik wou het metaal in mijn smederij niet koud laten. Ik wou niet dat Valencia in haar eentje aan de grote tafel zou zitten, met twee lege stoelen tegenover zich. Ik wou niet, ik wou niet, ik wou niet…..
Toen zuchtte Alonzo plotseling en hij boog zich naar voren. ‘’er is niks dat je kan doen, jongen’’ zei hij met een vermoeide stem. Hij klonk alsof hij al bijna bij de finish was op deze hardloopbaan van gedachten en helemaal geen zin had om weer terug te rennen naar het begin van het parcours, waar ik verdwaasd rondlummelde en af en toe een stap zette. ‘’mee ga je, goedschiks of kwaadschiks. Dacht je dat ik hier voor m’n lol zit? Het derde kind van m’n vrouw wordt straks geboren, en dat ga ik missen! Maar nee hoor, je gaat mee. We gaan allemaal mee.’’
De blik in zijn ogen was zo vermoeid. Hij had waarschijnlijk dezelfde gedachten gehad als ik, maar ze waren op niets uitgedraaid. Mee ga je, en me verzetten zou alleen maar schade aanrichten, zowel voor mij als voor Valencia. Ik wist niet wat Alonzo bedoelde met ‘’’kwaadschiks’’ maar deze mensen deinsden vast niet terug voor geweld.
‘’Goed, ik teken’’ zei ik, en zo kwam ik het Spaanse leger in. Ik zette mijn kruisje, nam afscheid van Valencia en liep de deur uit, met niets bij me behalve wilde emoties en een stukje van Valencia’s babydeken om me aan thuis te herinneren.


En nu ben ik hier. Gisteren zijn we aangekomen bij Alkmaar en morgen gaan we aanvallen. Het is hier ijskoud en drassig en ik moet een tent delen met drie andere jongens. Maar dat is niet het enige. Het voelt niet goed om hier te zijn. Ik geef niets om dit gevecht. Ik weet amper waar het over gaat. Het is een geloofsstrijd tussen Spanje en De Nederlanden, die dezelfde koning hebben. Mijn tentgenoten hebben het nergens anders over, vandaar dat er moeilijk aan te ontsnappen is. Ik zuchtte en rolde me op mijn zij. Ik kon maar beter proberen om wat slaap te pakken.
Één van mijn tentgenoten keek me aan:’’vanwaar dat gezucht, vriend?’’ zei hij gemoedelijk.
Ik draaide weer op mijn rug en zei, met mijn blik strak op het tentdoek gericht:’’ ik mis mijn dochter’’
‘’ach ja, heimwee’’ zei hij. De andere staakten hun gesprek nu ook en luisterden. ‘’ik ben zelf niet getrouwd’’ ging de eerste man verder. ‘’maar Tavio hier wel en hij heeft z’n kop nog niet gehouden over die vrouw van hem’’
‘’ik ben niet getrouwd’’ zei ik ‘’niet meer’’. Het deed pijn om dat te zeggen, maar het was geen pijn om mijn vrouw. Het was pijn door de gedachte aan Valencia’s gezicht toen ze hoorde dat haar moeder overleden was.
‘’is je vrouw overleden?’’ zei Tavio verbaasd, en toen ik knikte vroeg hij:’’maar wie zorgt er dan voor je kind? Een familielid?’’
Ik schudde mijn hoofd. ‘’we hebben geen familie. Ze haalt mijn loon op bij de bank en er komt elke week een of ander vrouwtje langs om op te letten.. wat? Wat is er?’’ zei ik, want Tavio en de anderen keken me geschokt aan.
‘’niets!’’ zei de eerste man op luide toon.’’weten jullie wanneer het gevecht morgen begint? Waarschijnlijk erg vroeg, misschien moeten we maar gaan slapen..-‘’
‘’hoe oud is je kind?’’ onderbrak Tavio hem
‘’Elf’’ zei ik en er lichtte een vonkje op in mijn binnenste toen ik dacht aan Valencia, zo klein en toch al zo volwassen en zelfstandig…
‘’Hebben jullie veel geld?’’ onderbrak Tavio mijn mijmeringen. Zijn ogen keken me indringend aan, alsof het antwoord van levensbelang was.
‘’ wat?’’ zei ik verbaasd. ‘’niet echt. Nou ja, nog wat spaargeld, maar voor de rest…’’
‘’genoeg gekletst!’’ zei de eerste man scherp. ‘’Het wordt donker. we moeten gaan liggen…’’ hij trok demonstratief zijn legerjak uit, rilde van de kou en deed het snel weer aan. Tavio negeerde hem en zei:
‘’Jongen, ze geven geen geld aan kleine meisjes mee en dat zogenaamde vrouwtje komt alleen de eerste week langs.’’op droevige toon voegde hij er aan toe:’’ze is alleen’’.
‘’TAVIO!’’ riep de eerste man verontwaardigd uit, en ze begonnen op luide toon te discussiëren. Ik hoorde net nauwelijks. Ik had opeens een levendig beeld in mijn hoofd van Valencia die helemaal alleen in ons huis was, zonder hulpkantoor in de stad of wat dan ook. Alleen zij op haar stoel, omgeven door stilte, helemaal vermagerd met maar een klein beetje geld.
‘’Moet het weten…’’ drong de stem van Tavio tot me door.
de zware, galmende stem van Andressa Di Panchez klonk in mijn hoofd:’’u bent precies wat we nodig hebben… u moet hierbij zijn….’’
‘’niks wat hij kan doen…’’ hoorde ik de eerste man schreeuwen.
Ze hadden gelogen. Dit was niet de plek waar ik moest zijn, waar ik nodig was. Thuís was ik nodig. Thuis, bij Valencia, mijn dochter. Niet hier in dit tochtige tentje met hordes vechtmachines om me heen die allemaal superveel zin hadden om dood te gaan. De plek waar ik moest zijn had ik een paar weken geleden verlaten.
Weken. Ik kromp ineen toen ik me bedacht hoe lang Valencia al alleen was. Waar zou ze allemaal mee te maken krijgen? Eenzaamheid, honger, uitpersing? Vervuld van angst passeerden de mogelijke opties de revue. Hoe had ik haar ooit alleen kunnen laten? Ik moest terug.

Nu.

Ik keerde mijn rug naar het gezelschap en greep mijn rugzak. Ik had nog veel van mijn rantsoen over omdat ik nooit veel honger had gehad en ik had best veel geld van mijn loon. Ik gooide het er allemaal in, samen met nog wat andere spullen, en kroop naar buiten. Mijn tentgenoten riepen me en iemand greep mijn voet beet, maar ik trapte naar achter en de hand liet weer los.
‘’doe niet zo stom! kom terug! Waar ga je heen?!’’ hoorde ik hen roepen, maar ik was al weg en nu rende ik gebukt door het kamp. Schemering maakte al plaats voor nacht en veel mensen waren al binnen. Er waren wel patrouilles, maar die letten meer op Alkmaar dan op mij en ik kon redelijk onopgemerkt wegkomen. Ik dook met een scherpe bocht achter een van de grootste tenten en wou hard doorrennen, maar achter de tent stonden potten en pannen opgestapeld. Ik zag het niet op tijd en rende er middenin. Het lawaai was oorverdovend en verspreidde zich over het vlakke laagland. In de grote tent hoorde ik mensen en ook verderop klonk er geluid. Ik krabbelde overeind en zette het weer op een rennen, maar de eerstvolgende bomen waren ver weg en nu kwamen er mensen uit de tenten, die me zagen en op me afkwamen. Ik rende voor mijn leven maar was uitgeput. Ik was bijna bij de bomen toen ik met kracht onderuitgehaald werd. Handen grepen me vast, een orkaan van stemmen klonk en toen raakte mijn hoofd iets hards en hoorde ik ineens niets meer. Ik werd opgeslokt door zwarte leegte en even dacht ik dat ik doodging, maar daarna was ook mijn denken verdwenen en was er helemaal niets.

Ik weet niet hoe lang ik me in de zwarte leegte bevond, maar op een gegeven moment kwam ik terug. Mijn hoofd deed ontzettend pijn en ik voelde me alsof ik heel lang onder water geduwd was. Ik probeerde net te bedenken wat er gebeurd was toen er een kruiperige stem tot me doordrong, die meteen weer een nieuwe hoofdpijngolf veroorzaakte:
’’maar hoe bedoelt u, Alkmaar in?’
Een raspende, grove stem antwoordde:’’het is de perfecte afleidingsmanoeuvre. Een Spanjaard, zomaar in de stad. Ze zullen al hun aandacht op hem richten, en niemand let op ons als wij de stadsmuur bestormen. ..’’ Daarna viel ik weer weg, maar nu bleef het zwart op een afstandje en voelde mijn toestand meer als heel diep slapen, niet alsof ik onder water geduwd werd, maar alsof ik er in ronddreef, diep onder het oppervlak. Één keer kwam ik bijna boven; er werd iets op me geduwd en een stem fluisterde iets, maar voor de woorden echt tot me doordrongen zonk ik alweer.

Ik voelde iets op me drukken, iets dat bewoog. Een klein straaltje licht bereikte mijn ogen en op de achtergrond klonk een hoog geluid. Ik probeerde mijn handen over mijn oren te leggen, maar mijn armen wouden niet bewegen.
‘’hallo? Bent u wakker? Hallo?’’
Het hoge geluid klonk weer en ik worstelde om mijn handen over mijn oren te krijgen. Met een rammelend geluid viel er iets van me af en mijn armen waren vrij. Ook was er opeens overal licht. Ik deed geschrokken mijn ogen open en zag een hemelsblauwe lucht met een waterige zon erin. Ik keek naar links en zag hetgene dat op me had gelegen: een aantal lege vaten,waar waarschijnlijk bier in had gezeten. Ik keek naar rechts en zag een gezicht.
‘’WOAH!’’ mijn stem klonk schor en krakerig en mijn schreeuw deed enorm veel zeer. Ik vloekte en ging half overeind zitten. Het gezicht was achteruit gesprongen en bleek bij een klein jongetje te horen, dat me verrukt aankeek en iets uitriep in een taal die ik nog nooit eerder had gehoord. Zijn stem was hoog en pieperig. Dat moest het hoge geluid geweest zijn. Hij knielde bij me neer en babbelde verder in die vreemde taal. Ik keek hem aan en probeerde iets te snappen van wat hij zei, maar hij praatte veel te snel en die verrekte hoofdpijn hielp ook niet echt, dus ik besloot me op andere dingen te concentreren. De meest prangende vragen waren: waar ben ik, wie is dat jochie en waarom ben ik nog niet dood?
‘’Hé jochie, kun jij me zeggen waar ik ben?’’ vroeg ik het jochie dwars door zijn verhaal heen. Hij zweeg en keek me verbaasd aan. toen zei hij:’’ ben jij een Spanjaard?’’ in hakkelend Spaans.’’jij bent in Alkmaar’’ zei hij toen, en hij wees naar een vlag die verderop aan een gebouw wapperde.
In Alkmaar?
Ik drukte mijn vingertoppen tegen mijn slapen en dacht na. Een flard van een gesprek waaide voor mijn ogen:’’hoe bedoelt u, Alkmaar in?....’’ En meer gespreksflarden kwamen terug en daarmee kwamen ook antwoorden.
Ik was in Alkmaar. Ik was een afleidingsmanoeuvre. Maar waarom was ik dan niet dood? Vermoord door woedende Alkmaarders? Tonnen, ik had onder tonnen gelegen. Ik herinnerde me een gevoel alsof er iets op me geduwd werd. Iemand had ze op me gelegd. En iets gezegd. Een man, het was een mannenstem…
’’ Ik spreek jouw taal’’ onderbrak het jongetje mijn hoofdpijnopwekkende gedachtenstroom. Hij was duidelijk trots op dat feit.’’hoe heet jij?’’ zei hij, en hij keek me strak aan met zijn ogen, die van het helderste blauw waren dat ik ooit had gezien.
‘’Al-Alejandro’’ zei ik, afgeleid ‘’Alejandro Maldriquez’’
‘’ik ben Jonah’’ zei het Jochie ‘’Jonah Peterszoon.’’ Hij trok een ernstig gezicht bij zijn achternaam: zijn mondje werd heel klein en zijn ronde ogen werden nog groter. Zijn kinderlijkheid deed me denken aan Valencia. O jee, Valencia. Het leger. Mijn ontsnappingspoging. Ik vloekte innerlijk toen ik het me allemaal besefte. Wat een puinzooi had ik ervan gemaakt. Opgesloten in Alkmaar, met de Alkmaarders tegen me, de Spanjaarden tegen me, bijna geen geld en eten en mijn enige dochter zat helemaal alleen thuis, wekenlang lopen hiervandaan.
ik vond tranen een zwakte en probeerde daarom nooit te huilen, maar ik had nog nooit zo hard tegen de tranen moeten vechten. Uiteindelijk wist ik alle tranen binnen te houden en bedacht ik me iets. Iets dat Jonah Peterszoon beslist moest weten.
‘’Jonah’’ zei ik, en ik hief mijn hoofd uit mijn handen. Het jongetje staarde me aan. ‘’de Spanjaarden gaan aanvallen’’
Jonah keek me verward aan.’’ga jij me aanvallen?’’ hij keek bang en deinsde achteruit. Ik zei gauw:’’nee, nee, nee. Het Spaanse leger gaat aanvallen. Ik- ik- ik hoor niet bij het leger’’ uitleggen zou te lang duren. De Spanjaarden zouden ’s middags aanvallen en de zon stond al behoorlijk hoog.
‘’het punt is, je moet het vertellen. De mensen moeten zich voorbereiden’’zei ik dringend
Jonah knikte met weer zo’n ernstige blik en wou wegrennen.
‘’Jonah!’’ riep ik dringend en hij keek om. ‘’je moet niet zeggen dat ik hier ben’’ voegde ik er met nadruk aan toe. ‘’zeg maar… zeg maar dat je het een Spanjaard heb horen zeggen in de buurt van de stadsmuur van Alkmaar’’. Jonah knikte en durfde kennelijk niet weer verder te rennen. ‘’kom op, lopen!’’ zei ik ongeduldig. Jonah rende zo snel weg dat hij struikelde en bijna in de blubber viel. Ondanks alles moest ik daar toch om lachen.

In de tijd die daarop volgde hoorde ik veel geschreeuw en zag ik, verstopt achter de tonnen, meerdere keren mensen voorbij komen. Jonah kwam niet meer terug. Dat was waarschijnlijk goed nieuws; het betekende dat er naar hem geluisterd was. Maar toch maakte ik me zorgen om hem. Het was nog maar zo’n kleine jongen. Niet veel jonger dan mijn eigen dochter. Om haar maakte ik me ook zorgen. En ook om Alonzo en Tavio en mijn andere tentgenoten. Deze hele oorlog deed niets dan dingen kapotmaken. Het was allemaal zo afschuwelijk dat ik bijna weer ging huilen. Maar ik moest me concentreren op mijn prioriteiten.
Ik wist niet hoe ik Alkmaar binnengekomen was, of wie die tonnen over me heen had gelegd, maar dat was niet het belangrijkste.
Ik moest naar huis. Wie alle mensen hier in de Nederlanden ook waren en hoeveel ze ook voor me betekenden, Valencia was mijn dochter en ze had me nodig. Het belangrijkste, het allerbelangrijkste, dat was thuiskomen. Hoelang het ook zou duren,hoe zwaar het ook zou worden, ik moest terug. Het was tijd om mijn verantwoordelijkheden te nemen.
Terwijl ik dat zo allemaal bedacht, werd het geschreeuw om me heen steeds luider. De strijd was duidelijk bezig. Ik ging liggen achter mijn stapel tonnen : tot mijn verbazing was ik ontzettend moe en viel ik in slaap.

Ik had niet het idee dat ik lang sliep, maar toen ik wakker werd, was het al bijna donker en stond Jonah weer naast me. Hij had een doek om zijn arm bij wijze van verband en een deel van zijn haar was verschroeid. Maar hij glimlachte gelukkig toen hij zag dat ik wakker was.
‘’Jonah! Wat is er met je arm gebeurd?’’ zei ik geschrokken.
‘’ik viel val het dak’’ zei Jonah met een piepklein fronsje tussen zijn wenkbrauwen.
‘’het dak? Wat deed jij op het dak?’’ vroeg ik. Ik kreeg angstbeelden van Jonah die over de daken heen klom terwijl mijn landgenoten zijn familie afslachtten en wapens naar hem wierpen.
‘’ik gooide brandende hoepels over de poort. Één keertje was ik te traag en toen brandde mijn haar, maar mama zegt dat het stoer staat. En toen wou ik nieuwe pakken en toen viel ik en toen deed het best zeer en toen kreeg ik een verbandje en toen ging het weer over en toen trokken de Spanjaarden zich terug’’ Jonah hapte naar adem na die lange zin vol toens.
‘’wauw, dat is echt heel-‘’ ik stopte met praten. ‘’Jonah, zei je nou net dat de Spanjaarden zich teruggetrokken hadden?’’
Jonah knikte heftig en zei:’’we hebben ze in de pan gehakt, zei mijn papa. En dat komt allemaal door jou. Als jij ons niet gewaarschuwd had, hadden we ons nooit kunnen voorbereiden. Is er iets dat ik voor je kan doen? Heb je honger ofzo?’’
Toevallig stierf ik van de honger, maar dat was niet wat ik nodig had. Ik moest naar huis.
Dus ik zei:’’wat ik echt wil, is de stad uit, Jonah. Ken jij een doorgang of een gat in de muur of iets dergelijks?’’
‘’nee, maar we kunnen door de poort’’ zei Jonah ‘’de Spanjaarden zijn weg en de wachters zijn aan het feestvieren. Het is niet zo ver, kom maar mee’’

‘’niet zo ver’’ was kennelijk een heel ander begrip voor Hollanders, want toen we er eindelijk waren was de zon helemaal onder en moest ik Jonah dragen.

Ik keek naar het dappere jongetje, die me met het vertrouwen van een kind het leven gered had. Ik wist niet goed wat ik kon doen om hem te bedanken, dus schoof ik hem maar een zilverstuk toe, dat hij met glimmende ogen aannam. Ik zei:’’je bent een bijzondere jongen, Jonah’’ en zette hem neer. Toen liep ik door de poort. Ik rende het stuk naar de bomen die ik al zo lang wou bereiken en begon mijn weg. Ik had nog een lange reis te gaan tot Spanje, maar ik zou er komen. Het was geen hoop of doelstelling, het was gewoon een feit. Ik wist dat ik alles kon, zolang ik Valencia maar had. Meer had ik niet nodig.

Het werd weer Val en ik.


*Valencia betekent sterk.

Reageer (1)

  • Lilia

    Wauw! Echt heel mooi! Shit, ik ga verliezen zo... Het is wel een heel lang verhaal, maar het leest wel makkelijk. Je hebt echt een super goede -en vooral leuke- schrijfstyl, dat was ik helemaal vergeten.
    Ga je nog eens een keer een echte story beginnen? Of nog een verhaal schrijven van je stand-alones? Lijkt me heel leuk.

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen