Foto bij Chapitre 2 -

Antoine plantte zelf haar bloemen, want ze was het soort etiquette zoals op Versailles niet gewend en haar leven in Wenen bij haar voormalige familie was informeel.
Ze ging ook meejagen met haar man terwijl de andere dames daar van zouden gaan walgen. Ze wastte de eitjes in het kippenhuis zelf af en schonk de melk voor haar vriendinnen zelf in.

Misschien verandert dit verhaal de mening van sommigen over haar.

Ik zonderde me af van het onaangename gezelschap. Op een dag was ik in de tuin aan het wandelen en vond er een afgezonderd gelegen stukje grond en maakte het tot de mijne. Ik veranderde het compleet. Ik plantte de bloemen, de tuinmannen hielpen me met de bomen en ik bestelde een klein fonteintje dat ik in het midden zou plaatsen. We plaatsten er weggetjes en zitbankjes omringd door de mooiste bloemen die er in heel Frankrijk te vinden waren. Ik maakte het tuintje tot mijn toevluchtsoord. Er liepen kippen en hanen rond, er lagen eitjes en er was altijd verse melk die ik voor mijn voormalig kamermeisje die mee uit Oostenrijk kwam, inschonk. Het werd mijn eigen tuin en niemand behalve mij en degene die ik toeliet mocht hem ooit betreden.

Op een warme middag zat ik bij de fontein te genieten van de zon en het uitzicht. De tuiniers waren nog enkele laatste bloempjes aan het planten en hielden me erbuiten, zodat ik mijn handen niet zou bezeren of verharden. ‘Stelt u eens voor, Uwe Majesteit, wat de hofdames dan zullen zeggen als ze uw handen zien! Ik sta u niet toe vandaag nog meer te planten.’ zei een van mijn tuiniers en ik barste in lachen uit. Ja, stel je eens voor!
Opeens zag ik een grote zwarte vogel die op mijn bloemen wandelde, ze opat en ze vernielde. Ik slaakte een kreet en riep de tuinmannen. ‘Zeg tegen de paardentreiner dat hij die vreselijke vogel moet doodschieten, hij heeft een geweer! Vlug!’ riep ik en een van de mannen vertrok. We bleven achter en joegen de vogel weg, maar hij bleef steeds terugkomen. Ik knielde bij mijn vernielde bloemen en kreunde inwendig. Ze waren helemaal vernield, de lieve kleine creaties.
Toen ik net dacht dat de vogel nooit meer terug zou keren, kwam hij toch en toen ik ontzet vroeg waarom de vogel nog steeds niet dood was, antwoordde een van mijn tuiniers hakelend: ‘Ik weet het niet, mevrouw. Ik heb hem de opdracht gegeven, ik zei dat het van u kwam en hij zei dat hij het zo snel mogelijk zou doen.’
‘Zo snel mogelijk? Het is al drie dagen geleden dat ik het gevraagd had! Dat vind ik niet zo snel mogelijk, heeft hij soms betere dingen te doen? Want daar geloof ik niets van!’ Ik riep boos en gekwetst, maar ze wisten dat het niets persoonlijks was jegens hen.
Toen kwam Jacques, de hoofdtuinier. ‘Uwe Majesteit. Ik heb ze horen zeggen, ze wilden de vogel niet doodschieten, want dat zou u een plezier doen. Ze wouden u geen plezier doen. Nee, Uwe Majesteit.’ Hij keek me onzeker aan.
‘Wie zijn ‘ze’?’ vroeg ik daarop beheerst en kalm.
‘Uw nichtjes, Majesteit.’
Mijn nichtjes. Mijn nieuwe familie. Ik werd gekrenkt, gehaat en verafschuwd. De vogel werd uiteindelijk toch doodgeschoten en ik deed alsof ik nergens van wist en behandelde mijn nichtjes als kleine engeltjes en sprak ze aan met ‘mignonne’, waarop ze uit hun veld geslagen leken te zijn.
Alle bedienden, behalve de tuiniers, schenen een hekel aan me te hebben en weigerden de taken uit te voeren die ik ze opgaf. Bijvoorbeeld iets simpels als mijn bad met warm water te vullen. Of ze deden het wel, maar het water was dan ijskoud. Toen ik me tijdens een wandeling niet meer kon inhouden en mijn hart aan de graaf Mercy-d’Argenteau uitstorte, zei hij: ‘Je moet je niet zo laten doen, mignonne. Jij bent de koningin in godsnaam en zij moeten je gehoorzamen. Zo niet, dreig dan met iets onaangenaams en ontsla er eentje zodat ze gewaarschuwd zijn. Laat ze zwoegen, ze verdienen het.’
Hij was bijna dertig jaar ouder dan ik en ik zag hem als een vaderfiguur. Hij zorgde ook voor me en was een geweldige vriend. Hij probeerde me ook te redden van mijn afschuwelijke einde, wat hem niet gelukt is, maar ik neem het hem niet kwalijk. Ik neem niemand iets kwalijk en hij deed alles wat hij kon, daar ben ik zeker van, maar wat een beruchte lot betreft... Die is moeilijk te ontlopen. Of vrijwel onmogelijk.

Ik nam zijn advies serieus. Ik liet de meiden zwoegen en zwoegen tot ze er blauw van zagen. Ik liet ze de kleermaakster helpen met mijn talrijke jurken, ik bedankte steeds vriendelijk, maar ze durfden mij nimmer behandelen alsof ik vuil was, waar ze mij ook voor aanzagen, want ik was l’Autrichienne. Voor hen was ik nog afschuwelijker dan een dode rat en niet alleen voor hen, ook voor de hovelingen.

Toen ik brieven aan mijn moder ging schrijven die ik altijd steeds met ‘Antoine’ ondertekende, sloot ik me op in mijn kamer, sloot alle deuren, ramen, gordijnen, wat dan ook en stak de kaarsen aan. Ik was zeker paranoide, maar ik wou niet dat ze mijn brieven in handen kregen. Dan zouden ze me nog meer beginnen krenken. Ik huurde een postbode in, die naar ik hoopte discreet zou zijn, wat hij ook was. De brieven arriveerden veilig en ongelezen in het koninklijk paleis van Wenen zonder onderweg kwijtgeraakt of gestolen te zijn.

Reageer (8)

  • Vanparys

    Ik vraag me af hoe ze eigenlijk echt echt echt was, hoe ze dacht en hoe ze zich voelde over wat de mensen over haar zeiden.

    1 decennium geleden
  • Blubber

    Onvoorstelbaar dat iedereen zo tegen haar is.

    1 decennium geleden
  • Oresa

    Geen woorden voor, wonderbaarlijk, onvoorstelbaar, prachtig!

    1 decennium geleden
  • Bennedict

    mijn mening over haar is niets dan lovend! maar jouw informatie maakt t nog beter ;)

    1 decennium geleden
  • Valentino

    Geweldig! Geen andere woorden voor.

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen