“Born is a god with golden locks
on the ticking off the clock
though not strong he will remain
even if it seems in vain
cause darkness will fall sooner than later
and time will tell us who’s the traitor
and as soon as we lose hope
he will lose all means to cope
lonely and lost he will be found
but off course he will be bound
bound to a being known to all
he will still be standing tall
when all forgotten about this time
and lost to the telling off this rhyme
the boy will shine with all his might
for he is the sun in the darkness of the night”

Op het moment dat de lerares de laatste regel van het oud Engelse gedicht voorgelezen had, vielen alle lichten uit. Een paar leerlingen gilden van schrik en iedereen begon door elkaar heen te praten terwijl de lerares alles onder controle probeerde te krijgen. Door de chaos zag niemand dat een jongen achterin het lokaal snel onder de tafel dook, terwijl hij zijn capuchon over zijn hoofd trok. De jongen zorgde ervoor dat al zijn haar verborgen was door zijn capuchon en trok de touwtjes strak. Het meisje dat altijd naast hem zit, merkte op dat zijn stoel leeg was en keek verbaasd naar de jongen die onder zijn tafel school.
“Mír,” zei het meisje terwijl ze naast de jongen neerknielde, “Waarom schuil je onder de tafel?” Mír keek Elin aan alsof ze gek was. Mír staarde haar een tijdje stil aan voor hij antwoord gaf. “Ik heb het niet zo op het donker.”
Elin probeerde haar lach te verbergen, maar aan Mír’s ontevreden gezicht te zien mislukte die poging op alle fronten. Stilletjes lachend porde ze Mír’s capuchon. “Waarom heb je die eigenlijk omhoog getrokken? Het is niet alsof het regent, het is alleen maar een elektriciteitsstoring. Bang zijn voor het donker is geen reden,” voegde ze er achter aan toen ze Mír’s gezicht zag.
Mír gromde bijna, maar reageerde verder niet. In plaats daarvan keek hij weg. “Redenen,” zei hij simpelweg, voor een keer blij dat hij zijn haar had geknipt in een van zijn heldere momenten. Maar het bleef een feit dat hij niet van het donker houdt. Hij was er niet bang voor, hij vond het gewoon niet fijn. Het maakte hem kwetsbaar, zoals ‘hij’ altijd bewees.
Een tik op het raam haalde iedereen uit hun paniek. Velen keken verbaasd om, omdat ze op de derde verdieping zaten. Mír’s ogen versmalden; je hoeft maar aan hem te denken en hij verschijnt. Waarom moest dit hem altijd overkomen, hij begon het net leuk te vinden hier.
“Ik weet dat je hier bent,” zei een zangerige stem van buiten. Het werd gevolgd door een tik op het raam. “Kom naar buiten! Voordat ik dit ding de vergetelheid in schiet!”
Bijna de hele klas gilde toen ze de duistere ondertoon in de stem hoorden en renden naar de gang. Elin greep Mír’s capuchon stevig beet. Mír daarentegen gromde en mompelde: “Liever niet.” Hij duwde Elin zachtjes aan de kant en stond op. Hij baande zich een weg door de gillende klas die bij de deur probeerden te komen en gooide de gordijnen, die eerder die les dichtgetrokken waren, open. Het licht stroomde naar binnen, en werd maar door één persoon tegengehouden. De persoon zag eruit als een jongen, hij had haar zo zwart als de nacht en zijn kleren hadden dezelfde kleur. Alles bij elkaar zag hij er apart uit op een zonnige dag als dit. De jongen had een brede glimlach op zijn gezicht. “Ah, Mír daar ben je! Ik werd al bang dat ik dit ding echt neer moest schieten!” Mír keek hem ongeïnteresseerd aan. “Ik heb toch liever niet dat je dat doet, Darai,” hij spuugde de naam bijna uit.
Darai haalde zijn schouders op en vernielde het raam, de nog overgebleven leerlingen effectief de gang op jagend. Hij stapte naar binnen en gaf Mír een knuffel, Mír verstijfde. “Ik heb je gemist!” Darai trok Mír’s capuchon onschuldig naar beneden, waardoor Mír’s gouden lokken tevoorschijn kwamen.
“Je hebt me vorige maand nog gezien,” zei Mír vermoeid. “En ik heb jou zeker niet gemist.”
Darai verbrak de knuffel en trok een pruillipje. “Ben je daar nog steeds boos over? Het is maar een kleine stap weet je. Een kleine stap naar de nacht.” Het was alsof de hemel op deze woorden gewacht had. De lucht werd steeds donkerder tot het leek alsof het nacht was. Darai stapte achteruit naar het gebroken raam en spreidde zijn armen. “Maar ja, die kleine stap is te groot voor een zon zoals jij!”
Deze keer maakte Mír geen aanstalten om zijn capuchon omhoog te trekken terwijl de duisternis hem omringde. Elin, die was gebleven zelfs nadat Darai de klas in gekomen was, keek gefascineerd naar de gloed die Mír’s haar kreeg. De lichte gloed leek zijn haar langer te maken, tot het bijna op de grond viel. De gloed werd sterker tot Mír’s haar aan het schijnen was en zijn hele lichaam begon door zijn kleding heen ook te zacht te schijnen. “The sun in the darkness of the night,” mompelde Elin in ontzag.
Darai lachte, “Eindelijk zie je er weer uit zoals vroeger. Wilt u mij de eer doen om tegen u te vechten, Mír?”
Mír staarde alleen maar naar hem, zijn handen in zijn zakken. “Ik vind het niet erg. Je hebt hem tenslotte verraden.”
Darai verloor zijn glimlach. “Niets maakt je overstuur, of wel? Zelfs jou verraden krijgt je niet zo ver.” Hij stapte op de rand van het raam. “Ik heb hem niet verraden en toch praat je altijd alsof ik dat wel gedaan heb. Ik word er gek van!” schreeuwde Darai terwijl hij Mír aanviel.
Mír blokkeerde zijn aanval en gebruikte de stuwkracht om ze het raam uit te duwen. Ze landen een paar meter bij elkaar vandaan op de grond van de binnenplaats.
“Mír!” schreeuwde Elin terwijl ze naar het raam rende. Ze was opgelucht toen ze zag dat hij ongedeerd was. Ze balde haar vuisten en rende de klas uit, dit wilde ze voor geen goud missen.
Mír zag het aan met een bezorgde blik. Hij kon alleen maar hopen dat ze niet in de weg ging staan. Hij zat al flink in de problemen. Darai had Elin ook gezien en bedacht iets. “Zou je boos worden als ik haar vermoord?”
Een kleine rilling liep over zijn rug toen Mír hem aankeek. Bingo, Darai lachte gemeen, ook al was een klein gedeelte ergens in zijn achterhoofd bang. Mír bewoog zo snel dat het leek of hij verdween voor hij achter Darai weer tevoorschijn kwam. “Dat doe je niet,” zei hij vlak voordat hij Darai in zijn zij trapte, waardoor Darai een paar meter opzij vloog.
“Je bent verslapt,” zei Darai terwijl hij zijn mond afveegde en zijn verbazing verborg. Mír keek hem verveeld aan. “Blijkbaar.” Ze ontmoeten elkaar halverwege, op elkaar inslaand. De ene na de andere klap werd uitgewisseld, ook al raakten ze niet echt.
“Voor twee goden ziet het er wel erg uit alsof het gewoon twee vechtende jongens zijn,” mompelde Elin toen ze aankwam. De twee jongens bleven elkaar maar slaan, zonder erop te letten of de klappen aankwamen, misten of schramden. Opeens haalde Darai uit met een zwarte bal die om zijn vuist heen gewikkeld was. Mír kreeg de klap in zijn maag en vloog naar achteren. Hij viel met een luide dreun op de grond en bleef liggen.
“Mír!” schreeuwde Elin.
Darai liep zelfverzekerd op Darai af. “De nacht zal altijd zegevieren over de zon, Mír. Kan je dat nu eindelijk zien? Of ben je er al niet meer?” Hij vormde de zwarte bal opnieuw om zijn hand en sloeg Mír nogmaals in zijn maag. Hij snoof toen Mír niet reageerde. “Dood hé? Je bent zwak geworden door je als een mens te gedragen. Ik kan je net zo goed van je bestaan ontdoen.” De zwarte bal die weer om Darai’s hand verscheen was groter dan de vorige keren.
Voordat hij kon toeslaan ging Elin plotseling tussen hem en Mír instaan, armen gespreid. “Je zult eerst langs mij moeten komen!” Haar angst was zichtbaar in haar ogen. Darai glimlachte, “ik vind het niet erg om jou samen met hem mee te nemen!” Voordat zijn slag haar kon treffen, zorgde een schijnende gouden bal ervoor dat de zwarte bal explodeerde. Darai sprong achteruit terwijl hij naar het stille lichaam op de grond gluurde, Mír’s lichaam had namelijk niet bewogen. Er was nog iets anders achter Elin, een schijnende gedaante die precies op Mír leek, alleen had hij langer haar. Zijn vuist was naar voren gericht en hij had een geïrriteerde blik in zijn ogen. “Elin, neem mijn lichaam en ga naar een veilige plek.”
“J-Je lich-chaam?” stotterde Elin met gesperde ogen terwijl ze naar de verschijning achter haar keek. Mír, zijn geest of wat hij ook was op dat moment, gaf geen antwoord maar viel Darai aan.
Toen Elin eindelijk haar verstand had teruggekregen en Mír’s lichaam naar een veiligere plek had gebracht, was het gevecht al afgelopen. Darai veranderde in een heleboel kleine blauwe lichtvlekjes. “Heh, ik verlies. De zon staat sterk, voor nu. Ik zal je in de nacht krijgen, Mír. Op een dag.” Mír gaf geen antwoord, hij keek enkel hoe de blauwe lichtjes meegenomen werden door de wind.
Elin schreeuwde bijna toen er iets groots verscheen in de binnenplaats. “Dus het is eindelijk afgelopen,” zei het grote wezen. “Nu weet je wat je moet doen.” Mír draaide zich om en knikte. Hij scheen steeds feller en al gauw was de hele school omringd met zijn licht en hij sprak. “Niemand zal zich vandaag herinneren, iedereen zal Mír vergeten.”
Elin vocht tegen haar steeds zwaarder wordende oogleden terwijl ze zich vastklampte aan Mír’s lichaam. “Ik zal je niet vergeten!” Het laatste wat ze zag voor ze het bewustzijn verloor, was het lachende gezicht van Mír dat haar vertelde dat hij haar niet geloofde. “Ik zal aan je denken,” mompelde Elin. “Dat zal ik.”

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen