Kate liet zich meevoeren door de drukke stroom van mensen, ze was niet meer aan die drukte gewend. Niet meer gewend aan al dat geluid dat haar oren doorboorden, niet meer gewend aan zoveel mensen, niet meer gewend aan het gevoel dat zij ook iemand was.
Iemand die op weg was naar iets.
Iemand die een doel had om voor te leven.
Maar zij was niemand, ze was niks.
Ook al voelde het zo echt.

Ze liep stug door, wurmde zich door de mensenmassa.
Er was een sprankje hoop in haar lege ogen te zien.
Een sprankje hoop dat ze hem zou vinden vandaag, dat ze aan het einde van de dag hem weer zag. Niet in haar herinnering maar in het echt.
Ze zou hem kunnen aanraken, ze zou hem een laatste kus kunnen geven.
Er verscheen meer en meer hoop in haar ogen als ze aan het idee dacht.
Ze begon sneller te lopen en deed geen moeite om de mensen te ontwijken.
Ze zouden haar toch niet voelen.

Vol verwachting klopte haar levenloze hart in haar gebroken borstkas. Ze stond voor het grote betonnen, troosteloze gebouw dat ooit haar thuis was geweest. Zonder de deur open te doen liep ze naar binnen en de trappen op. De trappen die ze zo vaak vervloekt had omdat ze veel te lang en stijl waren. Nu verlangde ze ernaar om de pijn in haar benen te voelen die ze toen altijd voelde. Ze verlangde naar het genot als je eindelijk boven was en ze zich op haar grote, rode sofa kon laten vallen.

Ik vloekte binnensmonds terwijl ik strompelend met de zware, grote tassen de trap op probeerde te komen. Zuchtend liet ik de tassen op de grond zakken toen de deur eindelijk was bereikt en zocht naar de sleutel in mijn tas.
Met grote passen liep ik naar de bank en liet me met een harde plof neervallen. Zoals ik al had verwacht hoorde ik enkele minuten later een zacht geklop op de deur. ‘Hij is open!’
Gus verscheen in het kleine halletje, hij schopte zijn afgetrapte gympen in een hoekje en liet zich net zoals ik even eerder had gedaan neer vallen op een van de grote stoelen.
Zijn blauwe ogen keken mij grijnzend aan.
‘Hoe was het op werk?’
Kreunend trok ik mijn benen op en verborg mijn gezicht in mijn handen.
Een geamuseerde lach gleed over zijn lippen.
‘Was het weer zo vreselijk?’
Met een pruillipje knikte ik en ging rechtop zitten.


Ze zuchtte diep, zo ging het vroeger elke dag.
Elke dag kwam hij haar opvrolijken. Gaf hij haar weer moed om zich door de volgende dag heen te slepen.
Ze kon zich nog herinneren dat hij haar een keer de trap op had gedragen toen ze zo dronken was dat ze niet meer kon lopen. Een kleine glimlach verscheen op haar gezicht.
Dat was de eerste keer dat ze hadden gezoend. Ze was zo dronken dat ze niet meer helder kon nadenken en haar gevoelen voor Gus niet meer binnen kon houden. Ze had spontaal haar lippen op de zijne gedrukt en haar armen om zijn nek geslagen. Zo stonden ze daar.
Waar ze allebei al zo lang naar hadden verlangt maar wat ze nooit hadden gedurfd.
Ze hadden er nooit meer over gesproken. Hij dacht dat ze het niet meer wist, dat het gewoon door haar dronken bui kwam.
Ze wist het wel, ze wist het nog zo goed. Ze wist nog zo goed hoe de adrenaline door haar aderen stroomde, hoe de plekken op haar heupen tintelde waar hij haar had vastgehouden.

Dromerig liep ze de trap verder op totdat ze er was. De twee roden deuren.
3A en 3B.
Een gleed een traan over haar witte doorzichtige huid


Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen