‘Ik-Ik kan het niet meer!’ Het kleine bolletje jammerde droevig. Hij had zijn knieën opgetrokken tegen zijn borstkas aan en had zijn armen erom heen geslagen. In het hoekje van zijn kamer wiegde hij zichzelf heen en weer. Steeds weer zei hij dezelfde woorden. ‘Ik kan het niet meer. Ik kan het niet meer.’ Hij was ineengestort. En alles wat ik kon doen was toekijken. Want ik wist dat troosten hem niet hielp. Ik kende hem daar te goed voor. Zuchtend liet ik me zakken en ging schuin tegenover hem zitten. Ik voelde de zachte vloerbedekking onder mijn benen kriebelen. Voorzichtig landde ik mijn hand op zijn rug en wreef zachtjes op en neer. ‘Het komt wel goed, ik ben bij je,’ probeerde ik hem te sussen. Nog steeds jammerde hij door en zei steeds hetzelfde. Zwijgend zat ik daar en wreef over zijn rug.
Sico en ik waren al jaren bevriend. Sinds we een speelgoed deelden op de basisschool. Met mijn lange zwarte haren en zijn donkerbruine haren waren we op school bekend als de S&S; Sarah & Sico. We waren destijds onafscheidelijk van elkaar. Maar we groeide op, ieder op zijn eigen manier. Ik werd liefdevol opgevoed. Ik kreeg veel vrijheid, maar werd ook streng aangepakt als het nodig was. In tegenstelling tot Sico werd hij slecht behandeld. Zijn ouders waren alcoholisten, en zijn oudere broer was een drugsdealer. Hij werd verwaarloosd, en moest praktisch voor zichzelf zorgen. Hij was natuurlijk altijd welkom bij ons thuis, maar zijn ouders lieten hem dat niet toe. Hij moest altijd voor het eten en huis zorgen.
Ik groeide op als het mooie meisje met haar zijdezachte, lange, zwart haar. Ik kreeg vele vrienden op school. Sico groeide uit tot het kind die in sprookjes geloofde. En het was waar. Hij vond troost in de honderden sprookjes waarbij er een goed einde kwam. Hij geloofde in elfjes, hekserij en magie. In ruil voor die troost, werd hij gepest. Pestkoppers wachtte hem op na school en stompte hem in elkaar. Mensen duwen hem omver in de gang alsof hij lucht was. Ik probeerde er iets te doen. Ik probeerde mensen duidelijk te maken dat wat ze deden, niet goed was. Maar niks hielp.
Ik was er altijd voor hem, altijd. Nooit werd ik verblind door de ‘schoonheid’ van erbij horen. Mensen proberen me om te praten om niet meer met hem om te gaan, maar ik weigerde. Hij was mijn beste vriend, en die kon ik niet laten stikken. Als we samen waren, durfde niemand iets te doen. Hooguit een paar nare woorden toewerpen, maar niks fysieks. Mensen noemen hem, als ik er niet bij ben, Psycho. Een gek die doorgedraaid is en die in stomme sprookjes geloofde. Hij was een wrak als iemand hem uitschold of sloeg. Want het mocht misschien niet lijken, maar Sico gaf veel om wat andere over hem dachten. Elke dag kwam hij dan huilend thuis en probeerde ik hem te troosten.
En nu gebeurde het weer. Een grote snik verliet zijn mond. ‘Ik kan het niet meer. Ik kan het niet meer,’ jammerde hij door. ‘Shhh,’ probeerde ik. ‘Samen komen we er wel doorheen,’ fluisterde ik zacht. Hij hield plotseling op met zijn gejammer. Nog steeds wiegde hij zichzelf heen en weer. Zijn trillende handen verlieten zijn knieën en kwamen langzaam naar me toe. Net als een klein kind klampte hij aan mijn witte jurkje. Ik glimlachte droevig en schoof een stukje naar hem toe. Ik pakte hem in een omhelzing. Hij wiegde nog steeds en er vallen nog steeds tranen van zijn wangen, maar afgezien daarvan leek hij haast emotieloos. Ik streelde troostend over zijn haren. ‘Shhh, alles komt wel goed,’ fluisterde ik en wiegde hem troostend heen en weer. Alles komt wel goed…

De zon scheen geïrriteerd in mijn ogen en ik draaide me van de zon weg. Ik pakte mijn deken vast en trok hem over mijn gezicht heen. Ik probeerde nog wat te slapen voordat ik de weekend tegemoet ging. Maar mijn moeder verbrak mijn rust. ‘Sarah! Word toch eens wakker!’ riep ze vanaf de trap. Geërgerd sloeg ik mijn deken aan de kant en stond moeizaam op. Ik griste een wit T-shirt en een spijkerbroek van een stapelkleren en trok hem aan. Ik deed mijn haar in een hoge paardenstaart en deed een beetje make-up op. Ik keek naar mijn spiegelbeeld. Ik was nu niet op het mooist, maar wat zou het? Ik stormde naar beneden en ontmoette daar mijn moeder die aan een kop koffie zat. Ze zag me staan en legde haar ochtendkrant neer. ‘Hallo lieverd,’ groette ze me. ‘Hoi mam,’ zei ik, en nam plaats tegenover haar.
Ik tikte met mijn vinger op de houten tafel en rustte mijn hoofd in mijn handen. Onverstoord ging mijn moeder verder met de krant lezen. ‘Mam, krijg ik nog iets voor, of hoe zit dat?’ vroeg ik, en keek haar recht in de ogen aan. Mijn moeder legde de krant neer en keek me aan. ‘Sarah, dat ga ik absoluut niet voor je doen en dat weet je,’ zei ze, en ze keek streng terug. Lachend haalde ik mijn schouders onverschillig op. ‘Het was te proberen,’ zei ik, en liep naar de keuken. Mijn moeder schudde haar hoofd. ‘Wat een kind heb ik toch,’ mompelde ze. ‘Dat hoorde ik!’ riep ik vanuit de keuken. ‘Ik hou van je!’ zei ze om het goed te maken. Ik lachte. ‘Ik ook van jou hoor,’ zei ik, met een sarcastische ondertoon.
Ik maakte voor mezelf een glas melk en maakte een toastje. Ik deed het brood in het apparaat en wachtte totdat hij omhoog zou springen. Ik leunde tegen de keukenkastjes aan terwijl ik mijn melk opdronk. In één keer had ik hem leeg en legde hem in de vaatwasser. Ik hoorde mijn moeder wat roepen. ‘Sarah, wanneer ga je naar Sico?’ riep ze. Ik keek op de klok. Het was nu ongeveer half elf. Het duurt een halfuurtje om naar hem toe te fietsen.
Op dat moment ging de het klepje van de broodrooster omhoog en kwam mijn warme, bruine, broodje tevoorschijn. Ik pakte het op en propte het in mijn mond. ‘Nwo,’ antwoordde ik met mijn volle mond, en liep naar de gang. Ik trok mijn schoenen aan en liep naar de deur. ‘Twot zwan,’ riep ik naar mijn moeder. Ik slikte de laatste stukjes toast door en liep de deur uit.
De zonnige zon scheen op mijn huid en ik geniet van de warme tinteling. De bloemetjes in de voortuin stonden vol in bloei en de vogeltjes zongen vrolijk hun lied. Bijna huppelend liep ik naar mijn fiets en opende het voorhekje. Ik stapte op mijn fiets en reed naar Sico.

De straat waar Sico in leefde had een ijskoude sfeer. De mensen waren chagrijnig en er was niet veel groen te zien. Een paar gezichten vol littekens keken me dreigend aan. Snel fietste ik door naar Sico’s huis.
Eenmaal aangekomen voelde ik dat er iets niet goed was. Een klein stemmetje in mijn hoofd zei dat ik nu terug moest gaan, maar ik negeerde het en belde aan. De rode bakstenen verspreide een koude sfeer uit en de donkergroene klimop maakte je dat je je niet welkom voelde. Ik drukte nogmaals op de bel. Ik hoorde de bel galmen in het huis, maar niemand deed open. Mijn angst werd groter, zonder te beseffen waarom. Een zacht briesje blies tegen mijn rug aan. Plukken haar kwam in mijn gezicht, maar mijn aandacht werd door iets anders aangetrokken. Met een piepend geluid kwam er een kier tussen de deur. Beangstigend keek ik ernaar. De kamer was donker. Ik durfde het niet, maar instinctief duwde ik de deur verder open met mijn trillende handen. De gordijnen waren dicht en er scheen alleen een straaltje licht vanuit de deur. Aarzelend zette ik een stap naar binnen. Het houten vloer kraakte onder mijn voeten en de duister omsloot mijn lichaam. Elke stap die ik zette kwam ik dichter het duister in. Maar toen hoorde ik iets. Gehijg. Het gehijg van een jongen. Met kloppende hart liep ik verder naar het geluid toe. Door het klein beetje licht vanuit de gang zag ik dat ik bij de woonkamer was. Ik liep stapje voor stapje verder. Ik had het gevoel dat mijn hart uitbarstte, zo hard klopte hij. Het altijd gekraak onder mijn voeten hoorde ik opeens niet meer. Wat ik hoorde was spetters. Voetstappen die door waterplasjes liepen. Bang wat me te wachten staat, keek ik naar beneden. Door de donker kon ik niet veel zien. Maar ik besefte nu wat ik rook. Het metaalachtige spul dat steeds sterker werd naarmate ik naar binnen liep. De geur kroop steeds dieper mijn neusgaten binnen. Het was bloed. Een klein gilletje ontsnapte mijn lippen, maar ik hield algauw mijn mond. Want achter in de donkere hoek stond er een donkere gedaante. Ik wist niet hoe, maar ik wist dat hij naar me keek. ’S-Sico?’ zei ik met trillende stem. De silhouet knikte langzaam. Nu ik weet dat Sico thuis is, moest ik me gerustgesteld voelen. Maar dat was ik niet. Ik werd alleen maar banger. ‘W-wat is er gebeurd?’ perste ik de woorden uit mijn mond. Zijn gehijg kwam weer opstijgen. ‘Ik- ik heb niks gedaan,’ zei hij. Iets in zijn stem klonk vreemd. Alsof hij een emotieloze wezen was dat naar zijn beste vriendin keek. Zijn stem was hees en onaangenaam om te horen. Beangstigend liep ik achteruit. Ik voelde iets zachts achter mijn voeten en struikelde achterover. Het zachte materiaal was recht voor mijn neus te zien. De dode ogen, de bleke huid en de opengesneden wonden lachte me toe. Ik deinsde verschrikt achteruit. De voetstappen van Sico kwamen mijn richting in. Stapje voor stapje. Het gekraak van de vloer werd steeds luider. Ik was te geschrokken van de lijken om op te kijken. De voetstappen werden steeds duidelijker. ‘Ik kan het uitleggen,’ zei Sico met zijn vreemde stem. Maar dat hoefde hij niet, want dat heb ik al gedaan. Hij had zijn ouders vermoord. Hij had zijn broer vermoord. Met deze gedachte keek ik op. ‘Je hebt je familie vermoord,’ zei ik zacht. ‘Nee...,’ zei hij. ‘Je hebt ze vermoord,’ zei ik, en keek naar zijn handen waar bloed opzaten. In de rechterhand hield hij gevaarlijk een mes. Zijn knokkels waren spierwit geworden ‘Nee...!’ zei hij, bijna schreeuwend. De kleine lichtstraal scheen op zijn gezicht. Ik schrok nergens meer van, en ook niet van zijn gezicht. Zijn ogen puilden uit en zaten scheel op mij gericht. Zijn mond zat in een angstaanjagende grijns. ‘Sico, je hebt problemen,’ zei ik emotieloos. ‘Sico, je moet naar een internaat,’ zei ik, kijkend naar zijn gezicht. Ik moest mijn vriend helpen. Hij was doorgedraaid aan het worden. Zijn hele leven had hij gesteund op sprookjes, en dat was fout. Ik had het eerder moeten zien, maar ik negeerde het. nu moest ik de waarheid vertellen om hem te helpen. De keihare waarheid.
‘Sico, je bent gek aan het worden, je bent gestoord aan het worden!’ Ik begon naar hem te schreeuwen. Hij schudde hevig zijn hoofd. ‘Nee, nee, nee!!’ riep hij. ‘Ik ben niet gek! Ik ben niet gestoord! Ik ben normaal! Normaal!’ riep hij en lachte angstaanjagend. ‘Nee, je bent gek en gestoord,’ zei ik, en keek recht in zijn verwarde, donkere ogen. Weer schut hij hevig zijn hoofd. ‘NEEEE!’ schreeuwde hij. Wankelend liep hij op me af. Even dacht ik dat hij me wou vastgrijpen en tegen me aan wou schreeuwen. Maar de stevige grip op zijn mes zag ik dat ik ongelijk had. Ik wou weg rennen. Ik wou opstaan en vluchten. Maar ik was te laat. Sico rende op me af en stak de mes in mijn borst. De bloed spoot alle kanten uit en maakte zijn lichaam nog roder, nog schrikaanjagender. Zijn gezicht stond in dezelfde angstaanjagende grijns.
Een stekende pijn voelde ik binnen in me. En nog één, en nog één. Sico bleef me maar steken, totdat ik moeite had met ademhalen. Hij hijgde, hij hijgde heel erg hard.
Het laatste wat ik zag was zijn hysterische blik in zijn ogen die op mij waren gericht. De stekende pijn in mijn borst was de laatste wat ik ooit voelde. En met de laatste beetje bewustzijn en adem, zei ik mijn laatste woorden: ‘All I wanted to do was tell you what was true.’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen