Foto bij Hoofdstuk zeven

Het vocht in mijn lichaam was alweer snel verdampt. Ik weigerde op mijn horloge te kijken, ik had het de hele dag al niet gedaan en dat probeerde ik zo te houden. Als ik zou zien hoe laat het was zou ik weten hoe lang ik al of hoe kort ik pas aan het lopen was en zou de moed in mijn schoenen zakken. Maar ik gokte dat er minstens een kwartier en maximaal een halfuur verstreken was sinds de splitsing. Ik was weer teruggekeerd in mijn oude toestand van wazigheid en automatisch strepen trekken, alleen was het nu erger. Soms verloor ik even al mijn zicht en was het zwart voor mijn ogen, maar ik viel niet flauw. Ik zou door blijven lopen tot ik de stad zag, ik zou niet opgeven. Het was moeilijk om mijn vrienden niet de schuld van deze ramp te geven. Soms betrapte ik mezelf erop dat ik Ty in mijn gedachten vervloekte, maar dan riep ik mezelf snel weer tot de orde en herinnerde mezelf eraan dat ik het er zelf naar gemaakt had. Ik verdiende dit.
Weer een black-out, deze keer heftiger dan de andere. Ik moest stoppen om mijn evenwicht niet te verliezen. Met mijn ogen op mijn voeten gericht wreef ik over mijn slapen om de duizeligheid te verdrijven maar het hielp niet. Alles tolde om me heen en mijn hoofd bonkte. Ik zakte door mijn hurken en stopte mijn neus tussen mijn knieën in de hoop dat het over zou gaan, maar het verergerde alleen maar. Het werd steeds erger totdat alles zwart weer zwart werd.

Mijn hoofd deed pijn toen ik wakker werd en ik had moeite mijn ogen te openen. Toen ik ze eenmaal open had schrok ik van wat ik zag. Ik verwachtte een blauwe lucht, maar ik zag helemaal niks. Althans, ik zag wel iets, maar het was te donker om te zien wat het was. Was ik toch flauwgevallen? Was ik dan zo lang bewusteloos geweest dat het nacht was geworden? Ik probeerde overeind te komen maar mijn spieren deden pijn en mijn huid brandde. Ademhalen kostte nog steeds moeite door mijn droge keel en mijn hoofd voelde alsof hij kon zo ontploffen. Terwijl ik met mijn handen over het oppervlak onder me ging besefte ik dat -dat geen zand was, het was zacht, stof. Was ik niet meer in de woestijn? Ik sloot even mijn ogen en opende ze weer. Toen ik mijn ogen scherpgesteld had zag ik…dons? Veertjes? Ik draaide mijn hoofd opzij en zag een bron van licht een paar meter bij me vandaan. Wat was het? Ik kneep mijn ogen samen, er kwam niet veel licht vanaf, maar na even in het donker getuurd te hebben was het toch te fel voor mijn ogen. Het was een potje met een waxinelichtje erin. Het glas was in verschillende kleuren geverfd waardoor het licht verkleurde en gedempt werd. Ik dwong mijn lichaam overeind te komen en rechtop te gaan zitten. Alles deed pijn, maar het lukte. Nu zat ik op het randje van een donkerroze matras dat op de grond lag. Mijn spieren weigerden me op te laten staan en dus bleef ik zitten terwijl ik de ruimte rondkeek. Het was een klein, vierkant kamertje met donkere, stenen muren. Het lichtpotje stond op een klein kastje tegenover me, waar nog meer kleine spulletjes op stonden. Door het lichtje kreeg het rommelige kamertje een gezellige sfeer. Op de grond lag een groen-blauw-achtig kleed en rechts in de hoek lagen wat kussens, poefen en een zitzak in verschillende, warme kleuren. Er was niemand anders en ik wist niet zo goed wat ik moest doen. Mijn pijn negeren en maken dat ik wegkwam? Dat leek een vrij verstandige optie, ik wist immers niet hoe ik hier was gekomen en wie hier nog meer kon zijn. Er moest íemand zijn. Zal ik roepen of iemand gaan zoeken?
‘Oh, je bent wakker!’ klonk een stem opgewekt van links. Ik draaide mijn hoofd met een schok om. In de deuropening stond een klein meisje met lang, vaalbruin haar. ‘Lekker geslapen, prinses?’ vroeg ze. Ik wist niet zo goed hoe ik hierop moest reageren en dat was blijkbaar van mijn houding af te lezen. ‘Maak je geen zorgen,’ zei ze, terwijl ze op me af kwam lopen, of eerder huppelen, ‘ik heb goed voor je gezorgd hoor. Zonder mij lag je nu nog steeds langs die weg en wie weet of je dan wakker was geworden.’
‘Oh.’ zei ik, bij gebrek aan iets beters.
‘Hier.’ zei ze, terwijl ze me een mok aanreikte. ‘Je moet drinken.’
Ik staarde vertwijfeld naar de mok. Kon ik dat wel aannemen? Niet dat ik geen dorst had, maar ik twijfelde of het verstandig was om te doen. Voor het zelfde geld viel ik dood neer als ik een slok nam.
‘Oh, alsjeblieft, het is schoon hoor, ik zal je heus niet vergiftigen. Drink nu maar.’ drong ze aan. Ik pakte de mok van haar aan en nam voorzichtig een klein slokje. Na één slokje was het onmogelijk om te stoppen, mijn lichaam snakte naar meer. Ik gooide alles achterover en ik voelde hoe het koele water mijn lichaam schoon spoelde. Met een trillende hand gaf ik haar de mok terug.
‘Zie je wel,’ zei ze, ‘niets aan de hand. Wil je nog een beetje?’
‘Iets meer dan een beetje zou ook fijn zijn.’ zei ik met een schorre stem.
‘Ik ben zo terug.’
Ze liep de kamer uit en binnen een paar tellen was ze terug met een anderhalve literfles water. Ik nam hem dankbaar van haar aan en begon weer te drinken. Toen hij halfleeg was moest ik even stoppen om te voorkomen dat ik mezelf verslikte. Ik voelde me nu al een stuk beter. Het meisje was voor me op de grond in kleermakerszit gaan zitten. ‘Hoe voel je –je?’
‘Beter, dankje.’
Haar smalle, maar volle lippen vormden een glimlach waardoor haar ogen samenknepen en ze kuiltjes in haar wangen kreeg. ‘Mooizo. Dus, vertel, wat brengt jou hier?’
‘Ehm…Ik geloof niet dat ik hier zelf heen ben gekomen.’ zei ik aarzelend.
‘Dat snap ik, maar ik bedoel waarom je knock-out in de woestijn lag.’
‘Oh, dat. Lang verhaal.’
‘Oké, laten we dan met iets simpelers beginnen. Wat is je naam?’
‘Ik ben Julah.’ zei ik, terwijl ik mijn hand uitstak.
‘Hi Julah,’ ze nam mijn hand aan, ‘noem mij maar Firefly.’
‘Firefly?’ vroeg ik, nieuwsgierig naar de bijzondere naam.
‘Hmmhmm.’ mompelde ze. Haar stem was hoog en toen ze dat zei klonk het bijna als een muziekje.
‘Mag ik ook een vraag stellen?’
‘Maar natuurlijk.’ zei ze opgewekt.
‘Oké, waar ben ik en hoe kom ik hier?’ ik keek nog eens de gezellige ruimte rond. Het was geen normale kamer, met de stenen muren leek het meer…een soort grot.
‘Dat zijn twee vragen.’ zei ze. ‘Je bent in mijn huis en ik heb je hierheen gebracht.’ ging ze verder toen ik geen antwoord gaf.
‘En waar woon je precies?’
Firefly tuitte haar lippen en staarde naar de deuropening voordat ze mij weer aankeek. ‘Kun je opstaan?’ vroeg ze.
‘Misschien met een beetje hulp.’ zei ik, ‘Hoezo?’
Ze stak haar hand naar me uit en wachtte tot ik hem aanpakte. Toen ik dat had gedaan en met haar steun overeind was gekomen trok ze me mee richting de deur. ‘Dan laat ik je zien waar ik woon.’ zei ze vrolijk.

Reageer (11)

  • Altaria

    <3

    1 decennium geleden
  • Slughorn

    Ik heb weer ingehaald na mijn vakantie!
    Enorm leuk Nikki!!

    1 decennium geleden
  • Dillinger

    Eindelijk ik heb het gelezen Nikki!! en ik ben super nieuwsgierig!! snel verder!! en geef ons meer van dit.

    1 decennium geleden
  • Kjelaney

    Yeah, we need more. Wat Joëlla zegt (:

    1 decennium geleden
  • FollowDreams

    Snel verder? (:

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen