Zilver - 'Ik word gepest'

Ik liep het lokaal in, en nam expres een tafeltje achterin. Ik pakte mijn spullen uit mijn tas, en ging toen zitten. Voor me zag ik dat het lokaal steeds verder vol stroomde en ik begon wat te tekenen, omdat ik toch niks beters te doen had.
Toen kwam de docent binnen en begon de les. Die overigens al snel niet meer rustig was, omdat iedereen er de hele tijd doorheen zat te praten. Iedereen, behalve ik. Ik zat altijd alleen, had geen vrienden op school. Buiten school trouwens ook niet, ik had alleen mijn familie. Ik was blijkbaar anders, al had ik zelf het verschil nog niet kunnen ontdekken.
Rustig luisterde ik naar wat de docent te vertellen had, tot mijn blik afdwaalde naar de twee meisjes schuin voor me. Ze waren druk aan het praten en keken af en toe afkeurend mijn kant uit. Ik sloeg mijn ogen neer en tekende weer verder.
Toen het uur weer afgelopen was, ging de bel en stond iedereen weer druk pratend op. Een eenzaam gevoel overspoelde me, omdat iedereen groepjes vormde en samen het lokaal uitliep. Behalve ik, ik was weer alleen. Die twee meisjes, Quinty en Fiona, liepen snel het lokaal uit met Devon en Tim voor hen. Dus deed ik er extra lang over, zodat ik hen niet tegen hoefde te komen.
Na weer een aantal lessen was de dag dan eindelijk voorbij en ging ik naar buiten richting mijn fiets. Het hele plein, het hele gebouw; alles was bijna helemaal verlaten, op een paar leerlingen na.
Ik ging de fietsenstalling in en liep naar mijn fiets. Snel haalde ik hem van het slot, en liep ik richting de uitgang. Ik keek naar de grond, waarop ik ineens een schaduw zag verschijnen. Ik hief mijn hoofd op, en keek in het grijnzende gezicht van Tim.
'Uhm sorry, ik moet naar huis', stamelde ik, maar hij bleef staan.
'Ik snap niet waarom je nu al naar huis zou moeten, je hebt toch geen haast?', vroeg hij poeslief, maar ik antwoordde niet.
'Het is wel zo beleefd om antwoord te geven, slet', vervolgde hij kalm, en ik voelde hoe mijn fiets vanachter weggetrokken werd.
Ik draaide me met een ruk om, en zag dat Devon dat deed. Weer keek ik de andere kant op waar Tim stond, en nu ook Quinty.
'Ja, sletje, neem de tijd eens om met ons te praten', zei Quinty toen, en ik slikte.
'Aah, wat zielig nou. Ze is zelfs te zwak om met ons te praten',
'Vind je het heel gek met dat uiterlijk', voegde Fiona zich erbij, en ze bekeek me met een afkeurende blik.
Dat leverde een spottende lach op van Quinty, en ik deed moeite om niet te gaan huilen.
'Doe nou niet zo raar, wat jullie zeggen is echt onzin', merkte Tim toen op, en even had ik hoop dat hij het voor me op zou gaan nemen.
'Het is namelijk niet alleen haar uiterlijk, maar haar alles. Als je zoals haar bent, dan.. Nee. Gewoon niet',
'Ja, je hoort het goed, sletje. Je bent gewoon niets, helemaal niets. Wedden dat je ouders dat ook denken?', zei Fiona grijnzend, en ze keek me spottend aan.
'Hier is je fiets trouwens', zei Devon toen, en hij reikte me mijn fiets aan waarvan hij de banden had lek gestoken.
'Nou, we hebben weer even gezegd wat we je wilden zeggen. Leuk met je gepraat te hebben, fijne dag nog!', riep Tim toen, en ze draaiden zich om.
Devon liep langs me heen, en moest me nog een duw geven waardoor ik op de grond viel. Ik wreef over mijn arm waar ik zojuist op was gevallen en veegde wat tranen van mijn wangen weg. Toen kwam ik erachter dat ik hier nog de enige was op een inmiddels donker schoolplein, en stond ik snel op. Ik pakte mijn fiets weer op en zette wat stappen. Meteen vertrok ik van de pijn en stond ik even stil. Door de val had ik waarschijnlijk ook iets in mijn been pijn gedaan. Fijn, ook dat nog. Ik probeerde alvast maar te lopen -voorzover dat nog normaal kon- richting huis, en dacht ondertussen na over wat ze hadden gezegd.
Zouden ze gelijk hebben? Ben ik echt niets waard? Zou iedereen zo over me denken, maar het dan voor me verzwijgen? Is er eigenlijk wel iemand die me wél aardig vindt?
Er liepen weer een aantal tranen over mijn wangen, en ik slikte.
Wat nou als ze me dit alleen maar wijs willen maken? Kán het überhaupt wel dat niemand je aardig vindt?
Ik legde mijn fiets neer in de berm en ging er zelf naast zitten. Ondertussen keek ik naar de paar auto's die langsreden en dacht ik weer even na.
Ik raakte echt vreselijk in de war. Mijn onzekerheid was toegenomen, mijn zelfvertrouwen was weggevaagd. Ik had geen vrienden, en was mentaal echt niets. En dat allemaal door hen. Vier mensen, van mijn eigen leeftijd, die mijn leven konden verpesten. En ik kon er niet tegenin gaan, ik zou geen schijn van kans maken. Hoe graag ik het ook zou willen, hoe graag ik ze zou willen zeggen dat ze ermee moeten stoppen; het zou niets uitmaken.
Ik verborg mijn gezicht in mijn handen en begon te snikken. Af en toe werd ik verlicht door de auto's die langsreden, maar verder was het zwart. Niet alleen buiten, maar ook in mijn hoofd.
Zou ik ooit nog het licht van een vrolijk en gelukkig leven kunnen zien?

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen