Foto bij Feel

“Pap, nee,” zeg ik. Mijn vader heeft zijn zoveelste woede-uitbarsting, tegen het Capitool. Vanwege de Hongerspelen. De eerste. Hij vind het niet eerlijk. Hij wordt constant boos. Mijn moeder is alleen maar heel stil. Ik heb twee oudere broers, één oudere zus en één jonger zusje. Allemaal komen we in aanmerking voor de Spelen. Ik ben nu vijftien, en mijn naam doet 28 keer mee. Vier keer voor mijn leeftijd, en 7 keer voor mijn familie, voor bonnen. Ze hadden in plaats van zeven plus de vier bonnen zeven keer de vier bonnen gedaan, alsof de Hongerspelen al jaren bestonden. Ik had mezelf ingeschreven, voor mijn broers of zussen dat konden doen. Die mochten dat niet van mij. Mijn vader was woedend toen hij er achter kwam, maar dat zou me een worst wezen.
“Ja!” schreeuwde mijn vader. “Jawel, ik ben boos! Heel boos! Jij hebt je ongevraagd ingeschreven, je zit er verdorie de eerste keer al 28 keer in! Dat verdomde Capitool, dat…dat… De klootzakken!” schreeuwde mijn vader. Mijn kleine zusje van twaalf zat in elkaar gedoken in een hoekje. Ze was bang, bang voor haar eigen vader. Ik kon het haar niet kwalijk nemen, maar mijn vader deed het ook niet bewust. Morgen was de boete, en daar was ik wel bang voor. Ik had een sterk voorgevoel, dat meestal klopte. En mijn voorgevoel zei dat ik er niet voordelig af zou komen morgen.
Ik sliep onrustig, hoorde mijn vader beneden stampen tot diep in de nacht, hoorde mijn zusje huilen, hoorde mijn broers meerdere malen vloeken… Iedereen had last van de spanning.
De boete vond plaats op het plein. Ik liep er met mijn familie heen, hield mijn zusje aan de hand. We liepen naar een tafel waar ze je naam en je bloed wilden.
“Eta Galloway,” zeg ik zacht, zo zacht dat ik het moet herhalen. Dan prikken ze me in mijn vinger, gewoon met een naald. Een scherpe pijn snijd door mijn vinger, hij wordt op het papier gedrukt, en ik kon doorlopen. Meisjes en jongens gescheiden, doormiddel van touwen. Ik stond ergens in het midden, samen met mijn leeftijdsgenootjes. Ik herkende Orchid, mijn beste vriendin. Ze liep naar me toe, en we begonnen te kletsen. Tot een schelle stem door de luidsprekers schalde.
“Welkom, welkom, bij de eerste Hongerspelen. Mogen de kansen ímmer in je voordeel zijn!”
Toen hing ze een heel kletsverhaal op over de revolutie, de opstand, en hoe gelukkig we moesten zijn met hoe ons land nu was. Ja, we moeten heel gelukkig zijn met een stad in puin, armoede en kinderen die vanaf nu elk jaar vermoord worden door elkaar.
“Goed, dames eerst!” schelt haar opgewekte stem. Niet ik, niet ik, niet ik… Alsjeblieft niet ik!
“Eta Galloway!”
Wel ik. Nee. Shit. Ik loop naar het podium, en als ik mijn voet op de eerste tree van het podium heb gezet hoor ik een bekende stem achter me. En de stem is woedend.
“VERDOMME, MIJN DOCHTER!!! JULLIE NEMEN ME MIJN DOCHTER AF, STELLETJE LAFBEKKEN! STELLETJE KLOOTZAKKEN!” Mijn vader stormt op het podium af, en ik spring aan de kant. Hij wil het Capitoolwezen wurgen, zo boos is hij. Maar zodra hij zijn handen rond haar keel heeft gesloten, zakt hij in elkaar met een bloedvlek in zijn shirt die er net nog niet zat. Ik kijk om, en een van de vredebewakers heeft zijn pistool nog omhoog, nu is het op mij gericht. Alsof ik ooit iemand zou kunnen aanvallen. En dan dringt het tot me door. Mijn vader. Hij is er niet meer. En met gierende snikken loop ik het podium op, waar het Capitoolwezen me geschrokken maar hersteld opvangt, en vrolijk doorgaat met haar jubelende toespraak. Maar voor mij gaat het niet meer. Mijn wereld staat stil, gaat nooit meer door. En dan zak ik in elkaar en wordt alles zwart.

Reageer (1)

  • Breckenridge

    Huh, maar daarnet zat ze al in de trein? Wel heel mooi geschreven trouwens!

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen