Foto bij Chapter 21

plaatje is je slachtoffer

Ik kom aan bij de poorten van Damascus. Zo te zien is hier de beveiliging ook flink aangescherpt. Er staan meer soldaten. Ook op de muren staan veel boogschutters. Nou, leuk. ‘Nou Brego, ik weet niet zo zeker of we wel zo welkom zijn in Damascus.’ Brego hinnikt zachtjes. ‘Klopt, jongen. Ze hebben het niet zo op assassijnen. Maar aan de andere kant, wie wel? Meer als de helft van Masyaf kan ons ook niet uitstaan. Dat is dus geen verrassing.’ Ik geef hem de sporen, en leidt hem naar een waterbak. Ik stap af, en bind hem vast. ‘Nu braaf zijn, Brego. Ik kom zo snel mogelijk weer terug.’ Ik loop naar de poorten. De vorige keer had ik geluk, en werd ik door een paar monniken naar binnen geloodst. Ik zucht. Nu zijn ze er niet. Ik moet zelf iets verzinnen. ‘Ah, ben je er weer?’ hoor ik achter me. Met een ruk draai ik me om. Voor me staat een monnik. Ik ken hem…Hij is degene die ik toen van die soldaten gered heb. Hij heeft me naar binnen geloodst! Wat een geluk! ‘U bent het! U hebt me toen naar binnen geloodst.’ De man knikt. ‘Inderdaad. De veiligheidsmaatregelen zijn flink aangescherpt. Maar ik kan je wel naar binnen krijgen, als je dat wilt. Ik knik. ‘Ja, alstublieft. Dat zou ideaal zijn.’ Ik zie dat er nog wat monniken komen aanlopen. ‘Ga in het midden staan, en doe net als ons.’ Ze gaan om me heen staan. Ze buigen hun hoofd, en vouwen hun handen in elkaar. Ik doe hetzelfde. We lopen naar de poorten. Moeiteloos komen we binnen. We lopen naar een donker steegje. Daar stoppen we. ‘Dank u,’ zeg ik tegen ze. De man houdt zijn hand op. ‘Geen dank. Het is een kleine moeite. Trouwens, je hebt mijn leven gered. Zoek ons op als je ons nodig hebt. We kunnen je overal naar binnenloodsen, zelfs bij paleizen, als het nodig is.’ ‘Oké, dat zal ik zeker doen,’ antwoord ik. We nemen afscheid. Ik klim naar boven, naar de daken. Ik kijk rond. Ik moet het bureau weer zien te vinden. Ik begin te rennen. Ik spring van dak naar dak. Af en toe hoor ik wat mensen schrikken. Ik kijk rond. Daar is het! Ik begin te rennen, en laat me zo in de opening glijden. Veilig land ik op de grond. Ik loop naar binnen. ‘Marik?’ roep ik. ‘Altair? Ben jij dat?’ ‘Ja, ik ben het maar.’ Hij komt vanachter het bureau tevoorschijn. ‘Sorry, er was me iets gevallen. Veiligheid en vrede, Altair.’ ‘Veiligheid en vrede, Marik. Ik heb opdracht gekregen van Tarkan om hiernaartoe te gaan. Ik moet iemand omleggen.’ Marik glimlacht. ‘Ah, Tarkan vindt dat je geslaagd bent voor de test. Nou, ik kan hem geen ongelijk geven. Je hebt kwaliteiten, jongen. Maar nu, je prooi.’ Ik knik. ‘Zijn naam is Tariq. Hij is een bekende handelaar, hier in Damascus. Dat is alles wat ik je nu kan vertellen. Om meer over hem te weten te komen, zul je onderzoek moet doen. Ondervraag wat mensen, luister mensen af. Als je meer weet, kom dan terug. Ik zal oordelen of je genoeg geleerd hebt. Als dat zo is, zal ik je toestemming geven om hem te vermoorden.’ ‘Weet je waar ik het beste kan beginnen met mijn onderzoek,’ vraag ik hem. ‘In de bazaar, ten westen van hier. Dat is het handelshart in het arme district. En de straten, natuurlijk. Kijk wat je te weten komt.’ Ik knik. ‘Bedankt, Marik,’ zeg ik tegen hem. ‘Succes. Tariq is geen mak lammetje. Wees voorzichtig.’ Ik knik, en loop weer naar buiten. Ik klim naar boven. Ik sta weer op het dak. Ik kijk rond. Ik zal eerst maar naar de bazaar gaan. Ik spring over de daken, en laat me dan via een ladder omlaag zakken. Ik loop de bazaar in. Het is heel erg druk. Ik ruik, zie, en hoor van alles. Hoe wil ik hier ooit een onderzoek beginnen. Rustig loop ik langs de kraampjes. Er wordt van alles aangeboden. Er staan verschillende soorten kraampjes. Ik ruik iets. Is dat couscous? Het moet wel. Het ruikt heerlijk. Ik loop de geur af. Inderdaad, er staat een man couscous te verkopen. Hoe duur zou een portie zijn? Gelukkig, hij heeft een prijsbord. Een portie is 2 geldstukken. Ik tast in mijn buidel, en haal er 2 geldstukken uit. Eindelijk ben ik aan de beurt. ‘Een portie?’ vraagt de man. Ik knik, en betaal hem. Hij schept een kom vol met couscous. ‘Het kommetje kun je hier in de emmer gooien, als je klaar bent.’ Ik knik, en ga op het dichtstbijzijnde bankje zitten. Ik begin te eten. Als ik ergens verslaafd aan ben, dan is het wel couscous. Binnen enkele ogenblikken heb ik het opgegeten. Ik slaak een zucht van tevredenheid. Heerlijk. Ik sta op, en leg het kommetje in de emmer. Ik loop weer verder. Ik ga op een ander bankje zitten. Als ik hier blijf zitten, dan zal er toch wel iets gebeuren? Naast me zit een vrouw met een klein jongetje. Het jongetje kijkt naar me. Hij probeert onder mijn kap in te kijken. Ik kijk hem aan, en glimlach. Hij zet een stap achteruit, en kijkt nog eens. Ik ga wat rechter zitten, en doe mijn kap af. Het jongetje bekijkt me nog eens goed. Dan lacht hij ook. Hij klimt weer bij zijn moeder op schoot. Ik schat hem een jaar of 2. Ik kijk weer voor me uit. Naast me zit een oude man. Naast hem ligt zijn stok. Opeens voel ik iets bewegen, bij mijn heup. Met een ruk draai ik me om, en sta op. Ik hoor het jongetje huilen. Hij zet een paar stappen naar achter. ‘Joachim, wat zei ik nou? Je mag niet zomaar aan andermans spullen zitten.’ Ik zucht. Gelukkig, hij was het maar. Zijn moeder pakt hem op. Joachim huilt nog steeds. ‘Dat krijg je ervan,’ zegt ze. Hij drukt zich tegen haar aan. ‘Het spijt me,’ zegt ze tegen me. Ik haal mijn schouders op. ‘Geeft niet. Hij is nog maar een kind.’ ‘Ja, maar meneer kan zijn handjes niet thuishouden. Joachim, zeg eens snel sorry tegen de meneer.’ Joachim kijkt me even aan. Dan kijkt hij naar zijn moeder, en schudt zijn hoofd. ‘Kom, Joachim.’ Ze zet hem weer op de grond, en duwt hem in zijn richting. Ik zak door mijn knieën. Hij kijkt naar beneden, en frunnikt wat aan zijn truitje. ‘Ik hoor niks, Joachim,’ zegt zijn moeder. Ik steek mijn hand uit. ‘Sorry,’ zegt hij zachtjes. Hij schudt mijn hand eventjes, en klimt dan snel weer bij zijn moeder op schoot. ‘Het geeft niet. Was je nieuwsgierig?’ vraag ik hem. Hij kijkt me voorzichtig aan. ‘Hij zat aan je zwaard,’ zegt zijn moeder. ‘Geeft niet. Ik denk niet dat hij ver was gekomen. Het is best zwaar.’ Zijn moeder grinnikt. ‘Dat geloof ik best. Mijn naam is trouwens Zahara.’ ‘Aangenaam, Altair.’ Wacht, misschien weet zij iets van Tariq. ‘Mag ik je iets vragen?’ vraag ik. Ze knikt. ‘Ja, natuurlijk.’ ‘Weet jij misschien iets over Tariq, die handelaar?’ Ze lacht, en knikt. ‘Ja, natuurlijk. Hij is mijn echtgenoot.’ Iets in me breekt. Dit kan niet. Dit is zijn vrouw. Hij heeft een kind, een zoon. En ik moet hem vermoorden. Dit kan niet waar zijn. ‘Nou, ik wil graag gaan handelen in Damascus.’ ‘Waarin?’ vraagt ze. ‘In textiel,’ verzin ik snel. ‘Weet je waar ik hem zo rond dit uur kan vinden?’ Ze knikt. ‘Ja, vlakbij de poorten, bij het marktje.’ Ik knik. ‘Oké, dank je.’ Ik sta op, en loop snel weg. Dat heb ik weer. Ik moet een ouder vermoorden. Ik zucht. Het moet dan wel een heel slecht persoon zijn, toch? Hier moet een goede reden voor zijn. Ik loop naar de markt. Mijn oog valt op twee mannen. Ze staan langs de straat, met elkaar te fluisteren. Ik blijf staan, en luister. ‘Je kunt dit niet doen! Tariq zal je vermoorden.’ ‘Dat zal hij niet. Een paar van zijn wachters zijn ziek. Ik kan hem wel aan.’ Een paar van zijn wachters zijn ziek? Dat komt mooi uit. ‘Het zal me niks verbazen als je morgen de avond niet haalt. Tariq houdt niet van rebellen.’ Ik loop snel verder. Dit moet ik aan Marik vertellen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen