Foto bij Chapter 31

Ik val in het water, en ga kopje onder. Met moeite kom ik weer boven. Ik hap naar lucht. De rivier is wild, en ik word heen en weer geslingerd. De rivier leidt naar een lager gelegen punt. Ik ga weer kopje onder. Met mijn voeten probeer ik de grond te voelen. Ik doe me weer naar boven. Ik hap naar lucht, maar in plaats van lucht, slik ik water in. Ik begin te hoesten, en hap naar lucht. Ik moet hier uit, want dit houd ik niet lang vol. Ik zie opeens waar de rivier naartoe leidt. Ik zie een waterval. Oh nee, ik moet hieruit. Ik probeer tegen de stroming in te zwemmen. Ik probeer zoveel mogelijk tijd te rekken. Ik nader de waterval. Ik zie een boomstam. Er zit iets bij die boomstam. Het is een paard...Het is Brego! Hij leeft nog! Ik begin richting de boomstam te zwemmen. 'Brego!' Hij hoort me niet. Ik kan net een tak van de boomstam vastgrijpen. Ik trek me op de boomstam. Ik hang er nu half op. Ik hoest even, en probeer op adem te komen. Opeens merk ik dat de boomstam begint te schuiven. Hij zal het niet meer lang houden. Ik moet Brego hier weg krijgen. Ik klim op de boomstam. Ik ga staan, en pak Brego zijn halster vast. 'Kom maar jongen, ik heb je.' Hij is nog steeds in paniek. Ik trek hem naar de kant. Uiteindelijk heeft hij door, dat ik hem wil helpen. Hij trappelt met zijn benen, richting de kant. Eindelijk staan we op het droge. Beide hijgen we uit. Ik kijk hem aan. Hij rilt, en is zeiknat, net zoals ik. Ik druk een kus op zijn neus. 'Het is goed, Brego. Het is goed. We leven nog.' Mijn eten zal ook wel drijfnat zijn. Nou ja, er zijn ergere dingen in de wereld. Brego hinnikt zachtjes. 'Ja, daar ben ik het helemaal mee eens. Dat was nog eens een ritje. Kom, we gaan een slaapplek zoeken.' Samen lopen we verder.
Ik word wakker van iemand die tegen me duwt. Ik kreun even. 'Nee, nog niet. Het is te vroeg.' Ik hoor gehinnik. Langzaam open ik mijn ogen. Het is Brego. Hij kijkt naar me. Ik rek me even uit, en sta op. 'En, gaat het weer een beetje, jongen? Heb je lekker geslapen?' Ik pak mijn buidel. Helaas heb ik best wat eten weg moeten gooien. Nou ja, niet erg. Het is nog maar een paar uurtjes rijden naar Masyaf.' Ik klim op het zadel. ‘Kom jongen, het is tijd dat we verdergaan. We hebben al genoeg vertraging opgelopen.’ Ik geef hem de sporen, en we rijden verder.
Het is al laat in de middag, als we bij Masyaf aankomen. Ik zet Brego op stal. ‘Zo jongen, rust jij maar lekker uit.’ Ik aai hem nog even, en draai me dan om. Tijd om naar het kasteel te gaan. Ik loop door het dorp. ‘Altair!’ Ik draai me om. Daar staat Tarkan. ‘Meester, daar bent u.’ ‘Wat doe jij in Masyaf? Je bent toch niet al klaar?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, meneer. Maar er is iets gebeurd. Ik moet echt met u praten.’ ‘Waar ben je eerst naartoe geweest?’ ‘Naar Jeruzalem. Maar ik moet echt met u praten. Het is heel belangrijk.’ ‘Is er iemand dood? Is Christina dood?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, daar is niks mee gebeurd.’ ‘Is Talal dood?’ Ik knik. ‘Ja, meester. Maar kunnen we dit niet beter bespreken in het kasteel? Wat ik te zeggen heb, is alleen voor u bedoelt.’ Tarkan knikt. ‘Ja, natuurlijk.’ Samen lopen we naar het kasteel.
Tarkan gaat achter zijn bureau zitten. Hij gebaart dat ik hetzelfde moet doen. Ik wil iets zeggen, maar hij steekt zijn hand op, als teken dat ik stil moet zijn. ‘Voordat je iets zegt, wil ik je feliciteren met je overwinning. Talal is geen al te makkelijk doelwit.’ ‘Dank u, meester.’ ‘Nou, wat wilde je met me bespreken?’ Ik slik even. ‘Toen ik Talal wilde vermoorden, in Jeruzalem, gebeurde er iets vreemds. Talal was een slavendrijver, meester.’ ‘Stop daar. Een slavendrijver, zeg je? Waar bracht hij de slaven naartoe?’ ‘Hij verkocht ze aan iemand in Acre.’ ‘Dat zou wel eens heel goed De Napalouse kunnen zijn. Maar goed, vertel verder.’ ‘Ik had hem vast, en ik stond op het punt om hem te vermoorden. Ervoor was ik ontsnapt uit zijn pakhuis. En daar had hij het erover, dat hij de mensen juist hielp. Maar dat is gekkenwerk! Enfin, toen ik hem eenmaal onder schot had, dwong ik hem om mij te vertellen wat er werkelijk achter zat. Hij begon te bazelen over het algemeen belang. Het waren geen fatsoenlijke slaven. Maar zo hield hij de straten van Jeruzalem schoon. Zo zou er vrede komen. Maar dat slaat nergens op.’ ‘Misschien niet voor jou, of voor mij. Maar voor hem wel, Altair.’ ‘Hij was er echt overtuigd van, dat hij bijdroeg aan een betere wereld.’ ‘Dat geloof ik best. Gargouille is een charismatische man. Ik weet niet wat hij hem allemaal heeft aangepraat, maar het heeft wel gewerkt.’ Ik wrijf even door mijn gezicht. ‘Maar, hij had het over vrede. Tempeliers geven niks om vrede! Dat slaat nergens op. Dan zouden ze net als ons zijn. Maar dat is niet zo! Ze zijn niet eens half zo nobel als wij!’ ‘Misschien verschillen we als dag en nacht op het eerste oog, maar we delen hun doel. Wij strijden voor vrede, zij strijden voor vrede. Alleen ben ik het niet eens met de manier, waarop zij hun strijd voeren.’ ‘Ze dwingen de mensen om verschrikkelijke dingen te doen.’ ‘En toch worden ze op handen en voeten gedragen, ik weet het.’ ‘Wij laten de mensen niet lijden, en toch vrezen ze ons.’ ‘Dat is juist goed, mijn jongen. Denk eens na. Als ze ons niet zouden vrezen, zou Masyaf dan zo vredig zijn, als het nu is? Nee. Ze weten dat wij ze alleen beschermen, als ze zich aan de regels houden. En onze regels zijn niet eens zo streng.’ Ik sla mijn armen over elkaar. ‘Ik vind het toch maar vreemd.’ ‘Dat begrijp ik, Altair. Vanavond blijf je hier, in het kasteel. Morgen vertrek je naar Acre. Maar ga nu maar slapen, want dat heb je hard nodig.’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen