Foto bij 17. Evelynn Dales

Ik begon me echt aan die Joey te ergeren, hij was echt anders dan ik gewend was. Natuurlijk mocht niemand mij daadwerkelijk thuis, maar ze zochten ten minste geen ruzie. Hij zocht iedere keer de confrontatie opzocht in plaats van me gewoon met rust te laten. Hierdoor werd ik gedwongen steeds meer te praten, steeds meer mijn mening te moeten uiten, steeds meer op te moeten vallen. In Léatarr werd ik gedwongen niet meer het stille meisje te zijn.
Vreemd genoeg was ik het gelijk zo gaan noemen, het leek toepasselijk en het klonk vele malen beter dan "De andere wereld." wat een beetje cliché was.
Het andere meisje, Luna, leek me wel aardig. Toen ik eens goed naar haar keek merkte ik dat ze net als ik paarse ogen had. Gek dat zoiets wegvalt als je in zo'n wonderlijke wereld bent. Joey had ook wel onnatuurlijk gekleurde ogen, misschien was het een soort kenmerk. Paars en groen, dat waren nou net de kleuren die op mijn prikbord het vaakst voorkwamen.
Zo liep ik met die twee door het bos; een beetje nadenken en om me heen kijken, op zoek naar een of andere tovenaar. Om eerlijk te zijn vond ik dat nog niet eens zo erg. Ik bedoel, hoe vaak moet je op zoek naar een kwaadaardige tovenaar? Het leek wel een sprookje. Maar de lol was er al snel vanaf als je wist dat er aan de andere kant van het bos een nog mooier sprookje was. Eentje waarin ik thuishoorde.
Het was niet moeilijk om Joey en het meisje af te schudden. Er waren overal bomen langs het pad en toen ze even niet keken liep ik gewoon het bos in. Zo liep ik uiteindelijk door de bossen van Léatarr op zoek naar het volk van Juka. Het bos zelf leek oneindig door te gaan, met als enige bewoners de wezens die in de mysterieuze boomhutten leefden, de dieren en de planten. Niet erg goed gezelschap als je het mij vroeg, dus ik liep stug door richting de heuvels waar ik al zo lang naar verlangde.
Gelukkig duurde het niet al te lang voordat er meer zonlicht door het bladerdak scheen en op mijn schouders belandde. Het was een prettig gevoel en ik voelde dat ik steeds dichter bij de bosrand kwam.
Eindelijk kwam ik bij het grote veld en ik begon te rennen. Jammer genoeg was er niet veel te zien, enkel wat schaduwen die langs schoten, grote vogels in de lucht en enorme gekleurde vissen in het water.
Aangezien ik geen van drieën echt kon benaderen liep ik gewoon wat dichter naar de waterkant toe om mijn voeten in het water te laten bungelen. Misschien was het water in Léatarr wel heel anders. Van dichtbij leken de vissen helemaal niet op vissen. Ik zou hebben gezegd dat het mensen waren, ware het niet dat hun huid in het water glinsterde op zo'n onnatuurlijke manier dat dat uitgesloten was. Het was ook niet goed te zien hoe ze er precies uitzagen, want overal op hun huid schitterde wel iets wat maakte dat je alles daaromheen weer minder goed kon zien, alsof hun huid was bedekt met edelstenen. Pas nadat ik enkele minuten had gestaard naar de mysterieuze wezens die met de seconde voorbij zoefden, realiseerde ik me wat het waren; schubben. Ik had nog nooit zulke glanzende schubben gezien maar iets anders kon het toch echt niet zijn.
Ik leunde wat meer naar voren tot ik bijna met mijn neus het water aanraakte. De volgende keer dat er een langs zwom kon ik het beter zien. Het was een lichaam, inderdaad erg zoals een mens, maar met vinnen hier en daar en nog altijd die glinsterende schubben. Voordat ik het beter kon zien was het figuur alweer voorbij, een volgende zoefde langs.
Het wezen stopte op de plek waar mijn schaduw het water overdekte. Het stak zijn hoofd naar boven. "Het" was duidelijk een "zij". Ze leek op wat men een zeemeermin zou noemen, maar aan de andere kant ook weer helemaal niet. De vrouw had lang bruin haar wat kurkdroog en zacht leek te golven over haar rug terwijl het zeker kletsnat moest zijn. Haar staart was paars, al zag ik het niet goed door het water. Haar bovenlichaam was bedekt met een soort strapless topje van een simpele, blauwe stof. Net als haar haar leek het onaangetast door het water. Haar blote huid leek even glanzend als haar schubben en op sommige plekken leek hij wel uit allerlei kleine glinsterende mineralen te bestaan. Toch glinsterde ze niet fel of overbodig kleurrijk nu ze niet op hoge snelheid voorbij zwom. Haar staart vermengde zich bijna met het water, waardoor het leek alsof ze er deel van uitmaakte en haar huid leek op zand, maar zuiverder, bleker en egaler.
'Kan ik je helpen?' vroeg ze met een stem die bijna klonk als gezang.
'Uhm... nouja, ik zoek iemand, een jongen.. Uh, Juka? Kent u hem?' Ik was behoorlijk zeker van het feit dat ik me als een nerveus schoolmeisje gedroeg, en niet als een meisje wat uitverkoren was om in een speciale wereld te belanden.
'Juka? ja hij woont aan de Fharidsoever, niet waar? Ik denk dat hij momenteel op weg is met zijn valk.' Ze leek niet erg gesteld op Juka, maar ik ging er niet op in, bang om iets verkeerds te zeggen in haar bijzijn. Dat verhielp echter niet dat ik nu helemaal niet wist wat ik moest doen.
'Oh, dat is jammer, nou.. uhm... bedankt voor uw hulp.' Ik slikte, wat moest ik nu?
'Je komt niet van hier hè?' Ik keek op naar de meermin die nog steeds met het geduld van een engel in het water wachtte.
'Nee, ik kom van heel ver weg.'
'Nou kom dan maar mee, dan leid ik je even rond!' Ik stond op het punt te zeggen dat Juka dat al gedaan had, maar dan zou de meermin me waarschijnlijk achterlaten en was ik weer helemaal alleen. Ik stuitte echter op een ander probleem.
'Maar uh.. ik kan niet echt snel zwe-' ze werd onderbroken door het gelach van de meermin.
'Nee, natuurlijk niet, je rent er gewoon naast.' Ze glimlachte me bemoedigend toe en ik hoopte dat ik dat rennen een beetje vol zou kunnen houden.
'Klaar?' Ik knikte en rende achter de meermin aan die weg schoot door het water. Ik hield het nog net vol, hoewel ik na een paar honderd meter wel vermoeid begon te raken en ik zag ook wel dat de meermin haarzelf een beetje inhield. Gelukkig kwam de bestemming al snel in zicht waar we naar op weg waren, een groot meer wat helder lag te schitteren in de zon. Het leek alsof ieder deeltje water op zijn allerbest in het diepste blauw was gekleed, alsof ieder individueel druppeltje zijn eigen prachtige dansje deed. Iets zei me dat dit een heel wat andere rondleiding zou zijn dan die van Juka
'Kom je nog?' zonder het te beseffen was ik opgehouden met lopen om het landschap te bekijken. Ik holde snel weer richting de meermin in de hoop geen negatieve indruk gemaakt te hebben. Dat leek niet het geval want ze lachte haar kleine, scherpe tanden aan het zonlicht blootstellend.
In één woord was het binnenste van het meer verbijsterend, ongelooflijk, onbeschrijfelijk en verschrikkelijk mooi, met de nadruk op verbijsterend. Voor mij strekte zich een hele stad uit, onder water, een beetje zoals in de De Kleine Zeemeermin, maar toch in ieder opzicht minstens tien keer zo mooi en tien keer zo anders. Het zeevolk zwom in alle drukte van her naar der in een poging om wat het ook was dat ze deden te doen. Zoveel meerminnen en mannen bij elkaar maakte dat het meer niet alleen ongelooflijk helder was, maar ook dat alle kleuren die zich in het water bevonden een extra mysterieuze en verborgen kleur hadden.
De wanden van het meer waren bedekt met allerlei voorzieningen, in de rotsen waren grote inhammen gemaakt die vermoedelijk als bedden dienden. Het leek zo een beetje op de grote heuvel, maar dan groter, en uitgebreider, en onderwater. Op de bodem lag een grote parel, die zoveel licht uitstraalde dat het zelfs boven het wateroppervlak waar te nemen was. Om de parel had een voorraad meubels en andere voorwerpen zich verzameld, waarschijnlijk dienden deze als de gemeenschappelijke ruimtes. Het zag er echter helemaal niet uit als een kamer, of een plek waar mensen dag en nacht door zouden brengen. Om alle meubels en pilaren, inhammen, edelstenen, zeemeerminnen heen groeiden fel gekleurde bloemen en koraal, het was net een grote tuin, bezaaid met de wonderlijke natuur. In het midden een grote fontein, en daaromheen enkele tafeltjes, paadjes en zuilen die het tuinhuisje, wat er overigens niet was, ondersteunden.
Ik werd me bewust van een paar ogen die mij in zich opnamen, nog steeds geduldig dobberend in het water bestudeerde de meermin mijn verbaasde gezicht.
'Hoe heet u eigenlijk?' vroeg ik nieuwsgierig aan de meerin. Ze kantelde even haar hoofd om me als het ware uit een andere hoek te bekijken.
'Ik heb nog geen naam, lieve kind, ik ben in opleiding.' Onbegrijpend fronste ik mijn wenkbrauwen 'Je gaat me toch niet vertellen dat je niet weet wat een naam inhoudt?' De meermin keek me spottend aan en ik was even van mijn stuk gebracht.
'Ik begrijp niet waar u het over hebt..'
'Juka heeft je rondgeleid, niet waar?' Ik knikte. 'Dat verklaart een heleboel, ik begrijp nog steeds niet wat zijn leermeester in hem ziet, hij kent niet eens de normen van het volk.' Ik vroeg me af wat hier gaande was. Ik kon me nog herinneren dat Juka iets had gezegd over dat hij niet in dit volk thuishoorde. 'Nou goed, ik zal in het globaal vertellen wat dit volk inhoud, al zal je waarschijnlijk het meeste zelf al weten.' Dat betwijfelde ik.
'De Aeïra zijn wat jij magisch zult noemen. Voor ons is het een feit; iets natuurlijks, zoals bewegen. De Aeïra bestaan uit het zeevolk en het luchtvolk. Het verschil is simpel: Het luchtvolk zit eruit zoals Juka, met benen. Het zeevolk ziet eruit zoals ik, zonder benen. Wij van het zeevolk beschikken over een staart en goed geoefende Aeïra van het luchtvolk kunnen vliegen, al hebben ze dan wel een dier nodig. Alle Aeïra van het luchtvolk bezitten magie. Bij het zeevolk ligt dit heel wat ingewikkelder en onze magie valt niet in zo weinig woorden te omvatten.' Ik knikte langzaam, op een manier die duidelijk maakte dat ik het begreep maar nog niet alle puzzelstukjes in mijn hoofd in elkaar pasten, Meermin ging door met haar verhaal.
'Nu jouw vraag, over mijn naam. Iedereen in Aeïran kent magie en wij hebben ook onze rituelen. Hier is een naam iets groters dan een manier om de een van de ander te onderscheiden. Je verdient een naam als je een opleiding hebt voltooid. Daarvoor gebruiken mensen soms wel namen maar dit zijn meer beschrijvingen. Zoals Juka's naam. Juka betekent in de Léataanse taal zoiets als "anders geboren".' Alle nieuwe informatie kwam als een schok binnen, maar na een paar secondes accepteerde ik het. Het was alsof ik het inderdaad zelf al wist, alles wat Meermin zei klonk vertrouwd, alsof ze iets oplas wat ik heel lang geleden gelezen had.
Het maakte dat ik me meer op mijn plek voelde, dat ik me zo mogelijk nog beter ging voelen in het Léataanse gras. Joey had haar zowaar een aantal dingen verteld, maar dat deed hij met duidelijke tegenzin, alleen omdat hij net echt een keus had. Ik bedacht me dat mijn tweede keer in Léatarr misschien zelfs beter was geweest dan de eerste, hoewel het zonder Juka niet helemaal hetzelfde was.

- - - - - - - - - - - - - -

Door Stage

Reageer (2)

  • Quies

    mooi geschreven!

    1 decennium geleden
  • Basim

    Ohh, een meermin ^^
    Snel verder!

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen