Bij deze opdracht gaan jullie een bekende sprookje herschrijven. Het ligt aan jullie fantasie en creativiteit of het sprookje een ander einde krijgt of opeens in een horror veranderd. Minimaal 1000 woorden en maximaal 3000. Het klinkt veel, maar denk eraan het is een al bekend sprookje, dus het vraagt al om bepaalde details erin te steken. Erbij komt ook al je eigen fantasie en creativiteit.

Het sprookje dat ik heb is Belle en het beest

Verstoten

Een immense pijn is het eerste wat ik voel als ik mijn ogen langzaam open. Het volgende wat ik merk, is dat ik in een bed lig. De omgeving herken ik niet en overal is het wit. Er komt een meisje de kamer binnen gelopen en op haar borst zit een naamkaartje vastgespeld. Belle. Waarom draagt ze een naamkaartje? Ik wil praten, maar ze kijkt me dan aan en ik voel dat mijn keel droger wordt. Het zijn de blauwe ogen die daarvoor zorgen.
“Je bent wakker,” zegt Belle.
Haar stem klinkt zangerig en ik knik. Ik voel de huid op mijn gezicht trekken en ik breng daarom mijn hand omhoog naar mijn gezicht.
“Doe dat maar niet.”
Ze loopt naar me toe en legt haar hand op die van mij.
“Waarom niet?” vraag ik schor aan haar en kuch dan om de schorheid weg te krijgen.
Even lijkt het alsof ik een medelevende blik in haar ogen zie, maar de blik verdwijnt zo snel dat ik het gevoel heb alsof ik het mij verbeeld heb. Misschien is dat ook wel zo. Nog steeds heb ik geen idee waar ik ben, totdat ik goed om mij heen kijk.
“Is dit een ziekenhuis?”
Belle knikt en laat haar hand weer zakken. Ze zucht zachtjes en gaat op een stoel zitten.
“Ja, dat klopt. Je bent in het ziekenhuis. Heb je enig idee waarom?” vraagt ze aan me.
Even frons ik en weer voel ik mijn huid samentrekken. Het doet pijn en ik vraag me af of ik een dergelijke pijn eerder heb gevoeld, maar ik kan geen enkele keer herinneren.
“Nee, wat is er aan de hand?”
Er trekt een vlaag van paniek door me heen, het dringt nu pas tot me door dat ik in een ziekenhuis lig en ik niet meer kan herinneren waarom.
“Rustig maar,” zegt ze sussend, maar het helpt niet.
“Hoezo rustig? Ik lig in een ziekenhuis en ik weet zelf niet eens waarom!”
“Als je rustig zou blijven, dan kan ik uitleggen wat er gebeurd is.”
Even laat ik haar woorden tot me doordringen, waarna ik mijn blik afwend en knik. Ik zeg niets meer en ik kijk ook niet meer naar Belle. Het meisje met de blauwe ogen en het bruine haar.
“Laat ik beginnen met goed nieuws. Je bent gewoon helemaal in orde. Al je organen zijn intact en je bent gezond.”
Met een kort hoofdknikje van mij weet ze dat ik luister en dat ze verder kan praten.
“Er zijn alleen een paar dingen mis gegaan. Laat me alsjeblieft uitpraten voordat je conclusies gaat trekken of andere, gekke dingen gaat doen.”
Even laat ze weer een stilte vallen en het dringt tot me door dat ik misschien wel geluk heb gehad, want dingen die mis gegaan zijn, klinkt nooit goed.
“Er is een brand ontstaan, in de discotheek. Hierbij zijn mensen omgekomen. Het is verschrikkelijk, dat het gebeurd is.”
Ik heb mijn ogen weer op haar gericht en zelf staart ze naar de grond. Alsof dat de enige manier is om dit alles te vertellen zonder dat ze het er moeilijk mee heeft. Toch zie ik aan de stand van haar schouders dat het haar niet koud laat. Hoe kan het ook anders? Ik denk dat ze even oud is als ik, 21 jaar. Of anders iets in die richting.
“Er zijn in totaal vijf mensen omgekomen. Allemaal met brandwonden over hun lichaam. Er is ook een overlevende van de brand, degene die de brand heeft veroorzaakt.”
Ik voel me aangesproken en ze kijkt mij nu wel aan.
“Inderdaad, dat ben jij, Michael. Jij bent de overlevende van de brand. Jij hebt ook echt de brand meegemaakt. De andere mensen die in de discotheek waren, hebben weten te vluchten voordat ze in aanraking met de brand konden komen.”
Er verschijnt een frons op mijn gezicht.
“Wat bedoel je precies daarmee?” zeg ik met een twijfelende klank in mijn stem.
“Ik bedoel ermee dat je de brand hebt overleefd, maar wel brandwonden hebt.”
Dit keer kan Belle niet voorkomen dat mijn hand naar mijn gezicht gaat. Ze doet ook geen poging meer om me tegen te houden en onder mijn hand voel ik een onecht stukje huid. Is het überhaupt wel huid? Mijn vingertoppen doen het voelen alsof het gesmolten plastic is.
“Wat is er met mijn gezicht gebeurd?”
Mijn ogen beginnen vol te lopen met tranen en Belle geeft geen antwoord.
“Wat is er gebeurd?” schreeuw ik naar haar.
Ik zie haar staren naar me, maar ze kijkt me niet aan, ze kijkt naar mijn gezicht.
“Ik moet het zien, wat er aan de hand is. Ik wil het zien, nu.”
Snel ga ik overeind zitten en ik wil uit het bed stappen.
“Michael, blijf liggen, want anders moet ik andere verplegers erbij gaan halen. Dat wil je niet.”
“Hoe kan ik verdomme blijven liggen? Ik voel dat mijn gezicht niet hetzelfde is! Ben ik verminkt? Is dat het? Was dat de reden waarom je daarstraks zo medelevend keek, al was het maar voor een kort moment?”
Zonder dat ik het doorheb, drukt Belle een knopje in en komen er twee verplegers de kamer in. Het zorgt er alleen nog maar voor dat ik kwader word en wild met mijn armen om me heen ga slaan.
“Laat me gaan! Ik wil dit allemaal niet.”
Het maakt mij niets uit op dit moment dat ik een 21-jarige jongen ben, want zo voel ik me niet. Hoe ik me wel voel, weet ik ook niet. De pijn in mijn gezicht begint op te spelen. Misschien komt dat wel doordat ik schreeuw en daarmee meer huid beweeg.
“Belle, laat het me zien,” zeg ik woedend.
Ik wil mijn eigen gezicht zien, maar ze schudt haar hoofd. De verplegers komen dichterbij, zonder dat ik nog aandacht aan de twee jongens geef. Al mijn aandacht gaat naar mijn gezicht uit.
“Je moet gaan slapen, Michael,” zegt ze zachtjes en ik voel hoe een spuit in mijn arm wordt gestoken.
Langzaam zak ik weg in een diepe slaap.

Een paar dagen gaan voorbij waarin ik wakker word, hysterisch eis dat ik mijn gezicht te zien krijg en ik weer in slaap word gebracht. Er komt verandering als Belle met twee brieven de kamer binnen komt gelopen. Ik ben net wakker, waardoor ik nog suf ben en niet aan het schreeuwen ben zodat ik hopelijk een spiegel krijg.
“Wat heb je daar?” vraag ik achterdochtig.
“Het zijn brieven. Eentje komt van je ouders en de ander die heb je van een onbekende.”
Mijn ouders? Hebben ze mijn ouders weten te bereiken? Voor zover ik weet, zijn mijn ouders op vakantie en komen ze pas over vier dagen terug.
“Ja, het is hen afgeraden om al op bezoek te komen, omdat je niet stabiel bent. Dus daarom hebben ze een brief geschreven. Lees de brief maar.”
Ze overhandigt mij de brief en ik open die met enige verbazing. Ik lees de brief en het maakt me verdrietig. Waar het op neerkomt, is dat ze mij missen, maar het beter is als ze inderdaad nog niet langskomen. Ze vinden het naar dat ik soms een dag oversla en slaap, omdat ik anders te hysterisch ben.
“Geven jullie me zo’n sterke medicatie dat ik een dag helemaal buiten kennis ben?”
Vragend kijk ik Belle aan. Zij is de enige die al die tijd weer is terug gekomen, hoewel de verplegers wel telkens wisselden.
“Ja, want dat is het beste. Als je er klaar voor bent, dan mag je jouw gezicht zien.”
Dan steek ik mijn hand uit met een brok in mijn keel. Ik mag niets meer zelf bepalen sinds ik hier lig.
“Ik wil die brief ook lezen. Ondanks dat ik niet weet van wie de brief afkomstig is.”
Ze knikt en geeft de brief aan. Ik open die en ik krijg er een naar gevoel van.

Hond dat je bent. Door jou zijn er vijf mensen omgekomen. Een beetje met vuur lopen spelen in de buurt van licht ontvlambare dingen. Door jou zijn er doden gevallen. Het is goed dat je voor altijd verminkt bent. Je verdient niets meer dan dat. Zo weet iedereen wie jij bent en-

Ik stop met lezen. Er lopen tranen over mijn wangen en ik tril hevig. Belle heeft in de gaten dat er iets mis is en ze pakt de brief. Vlug leest ze het door en maakt dan een prop van de brief.
“Was dat wat je bedoelde… je zei toen ik wakker werd de eerste keer…Ik ben degene die de brand heeft veroorzaakt, alleen toen had ik niet door wat je bedoelde.”
“Michael, hier moet je – je niets van aantrekken,” probeert ze.
Zachtjes schud ik mijn hoofd.
“Zeg er maar niets meer over, Belle. Mag ik mezelf zien?”
Ik klink kalm, hoewel kalm misschien niet de goede benaming is. Ik klink doods. Belle lijkt in eerste instantie te willen weigeren, maar dan geeft ze toch toe.
“Oké, maar, Michael, wat je ook ziet: het draait om het innerlijk.”
“Probeer je daar al mee te zeggen dat mijn uiterlijk verpest is?” vraag ik aan haar.
Ik kijk haar kant op en ze schudt haar hoofd. Ik weet dat ze liegt, want ik heb mijn gezicht gevoeld. Het is spuuglelijk en eerst heb ik het iedereen kwalijk genomen, maar door die brief ben ik gaan twijfelen. Hoezo is het mijn schuld? Ik kan me er helemaal niets meer van herinneren. Het enige wat ik als herinnering heb, is mijn gezicht.
“Hier is een spiegel,” zegt Belle zacht en geeft me een spiegel aan.
Ik merk hoe mijn hand trilt als ik de spiegel aanpak, maar ik probeer het niet te laten merken aan Belle. Langzaam draai ik de spiegel naar me toe en ik schrik er van.
“I-ik…d-d-dit...”
De woorden willen niet uit mijn mond komen en verschrikt kijk ik naar mijn eigen gezicht. Of wat er van over is. Heel mijn huid is verbrand aan de linkerzijde. Mijn oog hangt een beetje en nu zie ik ook dat mijn mondhoek lager staat. De huid zelf is grauw en ik leg de spiegel weg.
“Ik ben een monster,” fluister ik.

In de week nadat ik mijn eigen gezicht heb gezien, heb ik elke weerspiegeling ontweken. Elke spiegel of raam, gemeden.
“Je kunt weer naar huis,” deelt Belle mee.
Mijn blik richt ik op haar, waardoor mijn starende blik naar buiten wordt onderbroken.
“Naar huis?”
“Ja, Michael, je kunt naar huis toe.”
Er borrelt een woede in mij op, niet richting Belle, maar door het feit dat ik hier weg moet.
“Waarom naar huis? Moet ik met mijn gezicht over straat? Ik heb haatbrieven gekregen de hele week door. Mensen zijn kwaad geworden, hebben me uitgescholden en sommigen hebben me zelfs bedreigd! Hoe wil ik dan nog naar huis gaan?”
Het is duidelijk te zien dat Belle niet weet wat ze moet antwoorden.
“Voor mij blijf je gewoon Michael, ondanks dat ik niet weet hoe het eruit zag voordat je…met de brand in aanraking kwam.”
Ze weet het mooi te verwoorden, want ze wil niet zeggen dat ik verminkt ben.
“Het komt wel goed.”
Ik kom overeind uit het bed en loop naar haar toe.
“Goed komen? Jij denk dat dit ooit goed komt?”
Ik wijs naar mijn gezicht en weer voel ik de tranen opkomen. Snel draai ik me om en been richting het bed. Naast het bed staat een roos. Belle heeft de roos er neer gezet zodat er iets anders levends was op mij na in deze kamer. Geen enkele dag heb ik de roos water gegeven en langzaam de roos laten verschrompelen.
“Kijk naar de roos, Belle, dat is hoe ik ben. Mijn gezicht is verschrompeld. Niets kan dat meer goed maken.”
“Wat het goed kan maken, is het accepteren! Je loopt de hele tijd in je eigen medelijden om te komen, maar als je zelf de dingen positiever in zou zien, dan was je een gelukkiger persoon geweest!”
Voor het eerst, sinds ik in het ziekenhuis gelegen heb, spreekt Belle me echt tegen. Haar woorden komen hard aan. Alsof ik niet het recht heb om aan mezelf te denken?
“Geen enkel moment heb je stilgestaan bij de doden die zijn veroorzaakt door de brand. Ondanks dat de brand per ongeluk is aangegaan, dan nog is de brand bij jou begonnen.”
Mijn mond wordt kurkdroog en ik kijk haar gebroken aan.
“Je geeft mij de schuld,” fluister ik.
Ondanks dat ze het niet zo zegt en de enige is die normaal tegen me heeft gedaan, zegt ze nu dat het mijn schuld is.
“Je geeft mij de schuld!”
Ik spuug de woorden uit in haar gezicht, maar ze maakt me stil. Weer de blauwe ogen, net zoals bij de eerste ontmoeting.
“Michael, je moet naar huis gaan en je eigen leven onder ogen zien,” zegt ze zacht.
“Maar ik ben een monster, Belle, je hebt net zelf gezegd dat het mijn eigen schuld is. Elke dag als ik mezelf zie, dan denk ik aan de doden die zijn gevallen. Aan degenen die mij beschuldigen. Aan hoe ik verminkt ben voor de rest van mijn leven. Hier kan ik niet omheen. Ik ben een monster! Mijn gezicht, daar is niets meer aan te doen. Het is verminkt, maar helemaal niemand die het iets uitmaakt. Ze vinden het misschien zelfs goed! Het is namelijk mijn schuld dat die brand is aangegaan. De roos naast het bed kan weggegooid worden, net zoals ik. We zijn beiden niets meer waard.”
Zonder nog op antwoord te pakken, loop ik naar het bed en pak de roos. Met snelle passen loop ik naar de prullenbak om de roos erin te werpen.
“Iedereen haat me en dat is iets wat ik moet accepteren, maar ik zal nooit meer mezelf zijn. Het is als een vloek, die niet meer opgeheven kan worden.”

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen