Ik loop door het bos. Althans, het lijkt op een bos. Overal zijn hoge, donkere dennenbomen. Het is hier zo stil en zo...koud. Ik ril even. Ik blijf staan. Word ik gevolgd? Er is hier nog iemand. 'Hallo Arwen.' Ik draai me om. In de verte zie ik iemand staan. Het is een lang persoon...Het is Vaerel! Ik ren naar hem toe. 'Vaerel!' Hij staat met zijn rug naar me toe. Opeens hoor ik in de verte gebrul. Een draak? Hier? 'Vaerel, we zijn niet alleen. We kunnen maar beter gaan.' 'Dat weet ik,' antwoordt hij. Hij draait zich nog steeds niet om. 'Vaerel? Het spijt me zo. Het is mijn schuld dat dit allemaal gebeurd is.' Hij zegt niks. Ik hoor weer gebrul. Het klinkt dichterbij, en het klinkt niet vriendelijk. 'Vaerel, we moeten gaan,' zeg ik op dringende toon. Ik pak zijn hand vast. Meteen trek ik hem weer terug. Hij voelt akelig koud aan. 'Ik hoef nergens heen,' zegt Vaerel. Langzaam draait hij zich om. Ik deins achteruit. De helft van zijn gezicht is weggerot. Hij heeft bloedvlekken op zijn kleren. 'En jij hoeft ook nergens heen.' Ik voel iets ademen in mijn nek. Langzaam draai ik me om. Voor me staat een draak. Het is geen gewone draak. Hij lijkt licht te geven. Hij gromt naar me. Vaerel grijpt me van achteren vast. De draak zet zich schrap om aan te vallen. 'Vaerel, laat me los!' zeg ik. 'Nooit meer,' zegt hij. Ik probeer me los te rukken, maar Vaerel is te sterk. De draak vliegt op me af.
'Nee!' Ik schiet overeind. Ik haal jachtend adem. Ik kijk rond. Ik ben weer in de tent. Naast me ligt Shakari, aan de andere kant ligt Neeja. Aan de andere kant liggen Meerkus en Bokul. 'Arwen?' Ik schrik me dood en draai me om. Gelukkig, het is Neeja maar. Haar gele ogen lijken dwars door me heen te kijken. 'Sorry, ik wilde je niet laten schrikken,' zegt ze. Ik schud mijn hoofd. 'Is niet erg,' antwoord ik. 'Wat is er aan de hand?' vraagt ze. Ik zucht. 'Niks, ik had gewoon een slechte droom.' Ik hoor Shakari wat mompelen in haar slaap. 'Ik moet even naar buiten,' zeg ik. Snel sta ik op en loop de tent uit. Ik kijk rond. Op dit moment verblijven we ergens in de Reach. In de verte ligt een kamp van de Forsworn. Ik ga op een rots zitten. Ik voel me niet goed. Iets in me gromt. Ik weet dat het de draak is. Maar nog nooit heb ik hem zo gevoeld. Het voelt alsof hij zich klaar maakt om de macht over te nemen. Dat moet ik niet laten gebeuren. Er is niets zo gevaarlijk als een Dragonborn die de controle kwijt is. In de verte zie ik de grote weg liggen. Het is doodstil. Ik hoor zelfs geen dieren. Geen draken, niks. Het is hier in de Reach altijd zo leeg. In de verte zie ik een stukje van Markarth liggen. Vaerel en ik hebben er een tijdje aan gedacht om daar te gaan wonen. Dat hebben we toch niet gedaan. Destijds was de Silverblood familie er nog. Ik kijk naar de hemel. Waar zou hij nu zijn? Zouden ze hem naar de Soul Cairn hebben gestuurd? Heeft Molag Bal zich alsnog over hem ontfermd? Of heeft hij nu vrede in Aetherius? Ik had hem niet moeten achterlaten. Ik had niet weg moeten gaan. Ik had bij hem moeten blijven. Ik had Harkon wel aangekund. Nu weet ik het niet zo zeker. Wacht eens even... In de verte zie ik licht. Het is een groep mensen. Ik klim een stukje naar beneden en verstop me achter een rots. Ik kijk nog eens goed. Het zijn allemaal mannen. Zo te zien zijn ze bewapend. Ze trekken richting de Forsworn! Dat gaat even niet gebeuren. Wat laf zeg, aanvallen als iedereen slaapt. Ik ren naar boven. Ik sluip de tent in en pak mijn zwaard. 'Wat doe je?' Zo te horen is Neeja nog wakker. 'Niks, ga maar weer slapen.' Vaag kan ik zien dat ze opstaat. 'Waar heb je je zwaard voor nodig? Worden we aangevallen.' Ik schud mijn hoofd. 'Nee, ik moet even een stukje lopen.' 'Niet alleen,' hoor ik achter me. Ik draai me om. Zo te zien is de rest ook wakker geworden. 'Wat is er aan de hand?' vraagt Shakari. Ik zucht. 'Gewapende mannen. Ze zijn op weg naar het Forsworn kamp hier in de buurt. Ik vermoed dat ze van de Silverbloods zijn. Ik vertrouw het niet.' Bokul knikt. 'Nou, waar wachten we dan nog op?' zegt hij. Shakari pakt haar knots stevig vast. 'Shakari zal die Silverbloods ervan langs geven.' Ik kijk naar Neeja en Meerkus. Meerkus knikt. 'We geven ze ervan lang,' zegt hij. Neeja lijkt niet te weten wat ze moet zeggen. 'Als je hier wilt blijven, is het ook goed,' zeg ik. Ze knikt. 'Oké, ik let wel op het kamp.'

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen