Dit ging immens slecht. Geen inspiratie. Geen motivatie. Geen tijd. Maar hey, hier is het, en dan doen we het daar maar me, nietwaar?

Drie jaar. Drie jaar. 26280 uren, zei mijn klok, die tot mijn verbazing nog steeds werkte. De 26279 uren die ik tot dan toe had overleefd probeerde ik te vullen met berekeningen. Hoe lang was drie jaar in uren? Hoeveel minuten zou vier jaar zijn? Ging ik die vier jaar überhaupt wel halen? Hoe lang zou het duren tot ik, als genetisch aangepaste Erux, deel van de Eruxi en ook trots deel van de bemanning van de Titaan 78, eindelijk zou stikken? Hoe lang zou het duren totdat mijn longen het begaven? Ik snakte naar het moment dat mijn zuurstof op zou raken. De rest van de bemanning was al verlost van mijn pijn, die inmiddels al eeuwen leek te duren. Ik vervloekte mijn biologieboeken thuis, op Retor voordat ik op de expeditie met de mensen van de Aarde. Ze vertelden me altijd dat "Eruxi vijf minuten tot vijf jaar kunnen doen met weinig tot geen zuurstof." Vijf minuten tot vijf jaar? Daar zat veel te lang tussen. Dat was 43800 minuten, min vijf. 43795 minuten verschil!
Ik hield het dus al best lang vol. Te lang, voor mijn gevoel. De normale mensen, zoals de rest van mijn bemanning, hadden het niet lang volgehouden. Ze hadden te weinig zuurstof gehad om het echt lang uit te kunnen houden toen ons schip ons begon te vertellen hoe we moesten evacueren. Iedereen deed snel zijn of haar ruimtepak aan, voor buiten. Het leek allemaal heel langzaam te gaan. Trillende handen kregen ritsen niet goed dicht. Helmen waren kwijt. Diegenen die hun helmen wel hadden kunnen vinden, en ook nog op hun hoofd gekregen hadden, waren al niet meer te zien. De helmen waren helemaal beslagen door de snelle ademhaling die de enorme angst met zich mee had gebracht.
Goed, ik moest er niet meer aan denken. Het deed me rillen, de gedachte alleen al. Ik wist het nog alsof het gisteren was. Er was dan ook niet veel gebeurd waarmee ik de herinnering kon vervagen. Ik zweefde al drie jaar alleen in de ruimte. Daar maak je verrassend weinig mee. Ik wilde zo ontzettend graag een hulpsignaal sturen. Terug naar huis. Desnoods terug naar de Aarde. Iets wat beter was dan mezelf dood wensen in de ruimte.
De drie verstreken jaren waren echter niet compleet rustig geweest. Er was natuurlijk wel wat gebeurd. Het grootste gedeelte van de tijd helaas niet. Wat zou ik graag weer iets te doen hebben. Al was het maar weer een lijk van één van mijn vrienden tegenkomen. Het was me meerdere keren overkomen. Drie keer. Maar ja, de ruimte was enorm groot. Met elke minuut die verstreek werd de kans kleiner dat ik mijn vrienden tegen zou komen. Dan was er ook nog de vraag of ik dat nog wel wilde. Het dode lichaam van iemand vinden waar ik goede herinneringen mee had. Me vastklampen aan een levenloos stuk mens. Huilen, terwijl niemand me kon horen. Schreeuwen uit pijn, omdat het kleine stukje hoop dat ze nog leefden, het maakte me niet uit hoe, in vierduizend verschillende stukjes brak, en zich met de sterren mengden, zodat ik het nooit meer terug kon vinden.
Hetgeen wat me het meest pijn deed was echter de hoop die ik kreeg als ik een planeet naderde, die mijn hart vulde met blijdschap. Die mijn groene wangen weer een vrolijke blauwe gloed gaf. Ik had misschien een kans ontdekt te worden! Niet ergens verdwaald, ver weg gezweefd van de plek waar ze me misschien aan het zoeken waren.
Het enige probleem was, dat als ik zo’n planeet zag, ik er niet heen kon. Er was geen mogelijkheid. Ik zat vast. Ik zou er heen kunnen zweven, maar ik zou ook veel te veel andere kanten op kunnen gaan. Ik zou ook enorm veel moeite kunnen doen om de goede kant op te gaan, maar dat zou al mijn energie kosten dus veel zou ik er niet mee vooruit komen.
Mijn gedachten dwaalden af naar van alles en nog wat. Het leek weer uren te duren, maar ik vergat naar mijn klokje te kijken, dus het zou ook best drie minuten geweest kunnen zijn. Mijn gevoel voor tijd was nog steeds niet al te goed. Je zou verwachten dat dat na drie jaar wel zou beginnen met beter worden. Nee dus.

Een onbekende tijd later zag ik iets zweven. Iets anders dan een stuk ruimtepuin. Iets anders dan een ster. Vergiste ik me? Was het wel echt?
Wat het ook was, het kwam langzamerhand naar mij toe. Het ging niet de andere kant op. Ik ging uitvinden wat het was. Ik gebruikte mijn armen als een soort peddels om bij het vliegende voorwerp te komen. Het was een mens. Een lijk. Een lijk van een mens uit mijn bemanning. Het was Amerenia. Een meisje waarmee ik niet beste vrienden was geweest, toen het schip nog bestond. We haatten elkaar echter niet. Niemand daar haatte elkaar. Het was een verrassend liefdevolle omgeving.
Maar deze keer was het anders. Deze keer was het niet als de andere keren dat ik iemand tegenkwam. Geen tranen. Geen pijn. Geen hoop verloren. Alleen verwarring en angst:
Deze keer bewoog het.

Reageer (4)

  • NiareNero

    Wow echt mooi geschreven en dan kom je opeens een levend mens tegen in de ruimte. Die kans zou echt heel klein zijn. (A)

    7 jaar geleden
  • Niallerslove

    Vijf minuten tot vijf jaar, lekker breed inderdaad!
    Hoe jij de hoofdstukken eindigt blijft me verbazen, het eindigt altijd net anders dan ik verwacht! Super!

    7 jaar geleden
  • Incidium

    wat is die laatste zin
    Sanne, wat voor helse plannen heb je
    en nee, 'vind het uit, na de reclame' voldoet niet als antwoord XD

    7 jaar geleden
  • Virtues

    Leukk *O*
    Hoezo slecht?!

    7 jaar geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen