We staan voor de poorten van de tempel.Ik hoor Gelebor zuchten. 'Ik heb lang op deze dag gewacht. Ik had eigenlijk gehoopt dat hij nooit zou aankomen. Maar mijn broer moet gestopt worden.' Ik slik even. 'Enig idee wat we daar kunnen verwachten?' vraag ik hem. 'Ellende en duisternis. Ik weet niet hoe hij er nu aan toe is. Misschien is hij zelfs dood. Maar dat denk ik niet. Hij zal ons wel gezien hebben. Hij wacht op ons.' Langzaam lopen we naar binnen. Ik kijk rond, maar zie helemaal niks van lieven. 'Denk je dat hij alleen is?' Gelebor schudt zijn hoofd. 'Nee. De geïnfecteerde Falmer zullen bij hem zijn. Ik wil mijn broeders geen kwaad doen.' 'Ik kan het doen,' zeg ik. 'Dan wacht jij hier.' Gelebor schudt weer zijn hoofd. 'Nee, ik wil het zijn die een einde aan zijn leven maakt. Hij moet mijn gezicht zien als hij sterft.' De zaal is uitgestorven, en het is hier ijskoud. Ik ril even. 'Brr, hoe komt het dat het hier zo koud is?' Gelebor antwoordt niet,, maar loopt door, de trap op. Opeens blijft hij staan. 'Luister!' zegt hij. ik blijf staan en luister. 'Oh Molag Bal, hul de wereld in duisternis, opdat Hij verdwijnt en allen zijn verlost van deze kwelling.' Het moet Vyrthur zijn. Ik kijk Gelebor aan. Hij knikt alleen. Als Vyrthur echt Molag Bal achter zich heeft staan, zijn we nog niet jarig. Voorzichtig duwt Gelebor de grote deur voor ons open. De kamer is donker. 'Dit is de troonzaal,' fluistert hij.Ik hoor Vyrthur nog steeds prevelen. De zaal wordt verlicht met een klein raam, verder niet. Ik zie iemand op een troon zitten. Dat moet Vyrthur zijn. Ik sluip achter Gelebor aan. Mijn hart klopt in mijn keel. We staan verscholen achter een pilaar. 'Ah, broeder. ik dacht al dat je hier zou zijn. En je hebt iemand meegenomen. Ik kan haar hart horen kloppen. Ze is een vreemdeling, maar ik bijt niet. Snel.' We springen achter de pilaar vandaan met getrokken wapen. 'Vyrthur,' zegt Gelebor koeltjes. Vyrthur staat op. 'Het is goed je te zien. Hoelang is het geleden? Tweeduizend, drieduizend jaar? Ik weet het niet.' Hij knipt een keer met zijn vingers, en de kamer wordt fel verlicht. Ik knijp mijn ogen dicht tegen het felle licht. 'Jullie zijn niet alleen. Er zijn nog anderen, in de buurt.' 'Het is voorbij, Vyrthur. Ik weet niet wat je met Molag Bal hebt afgesproken, maar het gaat niet gebeuren.' Ik knik. 'Inderdaad. Geef ons de de boog, en er zal je niks gebeuren.' Vyrthur begint hysterisch te lachen, en ik deins een stukje achteruit. 'Niks gebeuren? Niks gebeuren?! Kijk me eens aan, Breton. Kijk me eens aan en vertel me wat je ziet.' Ik zet een paar stappen dichterbij en kijk. Wacht eens even...'Je bent een vampier,' zeg ik verbaasd. Vyrthur knikt. 'Ja, een geschenk van Molag Bal. Wat is er, Gelebor? Verrast?' Ik zie dat Gelebor ook uit zijn doen is. 'Ik had het kunnen verwachten,' zegt hij. 'Al die jaren dacht ik dat de Ziekenlingen je hadden besmet. Maar nu ik je zie, snap ik het. Het is goed om te weten dat mijn broeders onschuldig zijn. Je hebt dit op jezelf afgeroepen, Vyrthur!' Vyrthur lacht weer. 'Wat wil je doen, broeder? Mij vermoorden? We weten allebei dat je dat niet kunt.' Ik kijk naar Gelebor. Hij lijkt te twijfelen. 'Misschien niet,' zeg ik. Gelebor kijkt me aan. 'Maar dat betekent niet dat ik het niet kan!' Vyrthur kijkt me spottend aan. 'Jij? Een Breton? Dat is schattig.' Ik haal even diep adem. 'Schattig? Als jij het zegt. Fus Ro Dah!' Een blauw licht verschijnt en ik hoor een knal. Mijn schreeuw echoot nog na in de ruimte. Ik zie dat Vyrthur naar achteren is gevlogen. Verbaasd kijkt Gelebor me aan verbaasd aan. Vyrthur staat op. 'Wacht maar...Wacht maar,' zegt hij hijgend. Hij rent naar de ruimte uit.
Gelebor en ik duwen de deur open. Ik word door het daglicht begroet. Vyrthur staat bij de balustrade. Hij staart naar beneden. 'Geef ons de boog, Vyrthur,' zegt Gelebor. 'Dit hoeft niet zo te gaan. Je weet waarom we verloren hebben.' 'Auri-el heeft ons in de steek gelaten, Gelebor. Je bent dwaas om je leven aan hem te wijden.' 'Auri-El heeft ons niet in de steek gelaten, Vyrthur! En een profetie om een god tegen te houden? Belachelijk.' Ik trek mijn zwaard. 'Laatste waarschuwing. Geef ons de boog, of je zult er spijt van krijgen!' Vyrthur kijkt me aan. 'Spijt? Jij gaat mij aanvallen? Ik merk dat je niet in balans bent, Breton. Ja, je bezit een uitzonderlijke kracht. Maar je hebt jezelf niet onder controle.' Ik haal even diep adem. 'Ik heb mezelf genoeg onder controle om jou ervan langs te geven. Geef ons de boog!' Vyrthur lacht. Ik kijk naar Gelebor. Hij loopt op hem af. 'Jij wilt Auri-El uitschakelen? Prima. Alles vergeten wat je hebt geleerd? Alles vernietigen wat we hebben opgebouwd?' Ik sta klaar om aan te vallen. Ik vertrouw het niet. Vyrthur kijkt hem aan. 'Jij was er niet bij toen de Ziekenlingen ons aanvielen. Waar was jij, broeder?' Gelebor zucht. 'Ik was er wel. Ik was buiten. Samen met wat andere heb ik geprobeerd om ze tegen te houden. Jij hebt jezelf opgesloten.' 'Ik zag in dat het zinloos was,' zegt Vyrthur. Ik begin langzaam zijdelings naar hem toe te lopen. Op een onbewaakt moment sla ik toe. Hij is nu in gesprek met Gelebor, dus dit moet lukken. 'Ik heb jaren gedacht dat je dood was!' zegt Gelebor. 'Maar al die tijd...Al die tijd heb je je verscholen terwijl duizenden voor je zijn gestorven! Ik kan dit niet anders omschrijven als laf, Vyrthur. Noem me geen broeder. Dat is voorbij.'

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen